Hilaire Vanbiervliet
1890-1981
Schilder van intimistische mystieke landschappen, figuren en stillevens, religieuze en genretaferelen. Opleiding aan de Academies van Kortrijk (vanaf 1904, E. Viérin, A. Caullet) en Gent (vanaf 1907, J. Delvin en G. Minne). Lid van De Pelgrim (vanaf 1927) en medeoprichter van De Westvlaamsche Kunstkring (1932). Verblijft lange tijd in Normandië. Zijn werk is doordrongen van een religieuze sfeer. Flirt vanaf ca. 1965 in lyrische kleurcomposities met de abstractie. Leraar in Roeselare (1934-52). Werk in het Museum van Kortrijk.
http://users.telenet.be/hilaire/ Beschrijving volgens ARTO : zie www.arto.be |
Schilder. Volgde vanaf 1904 avondleergangen aan de Academie te Kortrijk o.l.v. E. Viérin, A. Caullet en Ed. Messeyne, vanaf 1909 daglessen aan de Academie te Gent o.l.v. J. Delvin en G. Minne. Deze opleiding werd echter onderbroken door de Eerste Wereldoorlog. In 1918-1919 ging hij opnieuw gedurende zes maanden naar de Academie, kwestie van terug op dreef te komen. Werkte aanvankelijk in het zog van het neo-impressionisme en het pointillisme. Ontdekte de grootsheid van het landschap te Tiegem, waar hij vaak met de gebroeders Colardijn ging schilderen. Realiseerde o.m. figuren, genretaferelen, stillevens, landschappen, religieuze taferelen. Voor de landschappen vond hij zijn inspiratie in eigen streek en in Normandië, waar hij lange tijd verbleef. Zijn werk wordt gekenmerkt door een mystieke, religieuze atmosfeer en straalt sereniteit uit. Gedempt kleurenpalet. Werd in 1927 lid van «De Pelgrims» te Antwerpen. Uit de pers: «Toen reeds had H.V. zijn eigen weg, zijn eigen wereld gevonden, overtuigd en enthousiast gelovend in wat hij zocht uit te drukken: zijn zeer persoonlijke ingesteldheid, zijn religieus aanvoelen van de dingen rondom hem, zijn diep-intens beleven van de grootsheid van het natuurgebeuren en zijn verbondenheid met de kleine mens in dit reusachtig kosmisch geweld.» In zijn werken toonde hij de landelijke mens, vergroeid met de grond en de seizoenen en die bijna willoos en automatisch de dagelijkse sleur onderging. Ging het landschap krachtig opgebouwd en expressionistisch gestructureerd neerzetten, vaak als van uit een hoge uitkijkpost bekeken. Over zijn werken hangt een mythische rust, een sfeer van wazige intimiteit, een haast weemoedige poëzie. Vooral in zijn figuren, «koppen», maskers en clowns, valt het expressionistische element in zijn werken op. Vanaf ca. 1965 werden zijn landschappen haast zuiver lyrische kleurencomposities, een soort abstraherend gespeel in een haast feestelijke kleurenuitbundigheid. Was van 1934 tot 1952 leraar tekenen en schilderen aan de Burgersschool te Roeselare. Werk o.m. in het Museum te Kortrijk. Vermeld in het «Lexicon van Westvlaamse Beeldende Kunstenaars II», CRICK, BAS I en “Twee eeuwen Signaturen van Belgische kunstenaars”.