Aconcagua Solo Expeditie
Zondag 17 januari 1999
Het is de hele nacht blijven sneeuwen en tot vijf uur waren er stormvlagen. Boven moet het gespookt hebben. Om negen uur sta ik op en ga de tent vrij scheppen. Het blijft sneeuwen Dan zie ik de eerste mensen van de col afdalen. Tot aan hun middel in de sneeuw. Uren lang komen zo het ene na het andere team naar beneden. Het eerste team, de Tsechen, hadden hun tenten op camp 2 direct onder de rotsen opgeslagen. Door de vele rotsgeulen en de hevige sneeuwval was deze plek echter te lawinegevaarlijk geworden. Van andere teams hoorde ik dat ook de Falso Polacos (de traverse richting normaal-route) nu heel lawinegevaarlijk was, en dat dit zeker nog meerdere dagen zo zou blijven. Ik besluit dus maar om vandaag in Camp I te blijven. 4950 m is een goede hoogte om beter weer af te wachten, en ik ben tenslotte nog in mijn acclimatisatieperiode. Een tussenkamp op 5500 m of Camp II op 5950 m zou misschien net iets te hoog hiervoor zijn. Rond de middag sneeuwt het minder hard. Ik en loop naar alle afdalende klimmers toe en vraag hun de oren van hun kop. Ik wil zoveel mogelijk informatie. Samen met Pedro, een Braziliaan die gisteren zijn eerste lading spullen naar Camp II heeft gebracht, bekijk ik de situatie en probeer de mogelijkheden in te schatten. Ik ben in de gelukkige omstandigheid dat ik ruim de tijd heb. Voor velen die nu afdalen betekent deze sneeuwval echter het einde van hun Aconcagua-avontuur. Geen tijd meer om beter weer af te wachten. Geen volgende poging meer. In de late namiddag komen twee op Curacao gestationeerde Nederlandse mariniers naar beneden. Een van hun had zoveel last van de hoogte dat verder gaan uitgesloten was. Zij wachten ook in Camp I op beter weer. Nu is het druk in Camp I. Er zit een Frans team, Frank, Koen en ik (uit België), twee Amerikanen, drie Brazilianen, twee Nederlanders en een groot Amerikaans team. Allemaal wachten we op beter weer. De andere klimmers zijn verder afgedaald naar het Basecamp. Sommigen willen in de relatieve luxe van het basecamp op krachten komen, maar de meesten houden het voor gezien en gaan naar huis. Er zijn nog al wat mensen die enkele dagen in Mendoza rond hangen verkiezen boven een laatste poging om door deze sneeuw omhoog te komen. Ik kan er me wat bij voorstellen. Allen vijf Fransen uit Thonons-les-Bains zijn in hun tussenkamp op de col gebleven. Ik eet vroeg, als het nog niet zo hard sneeuwt, en kruip dan weer in mijn tent. Even later zit de lucht weer helemaal potdicht. Het sneeuwt nog steeds en om tien uur ga ik maar weer slapen.
Maandag 18 januari 1999
Om negen uur sta ik op. Het weer ziet er vandaag veel beter uit. De zon is er weer volop en de bewolking verdwijnt. Jan en zijn vriend, de twee mariniers uit Curacau, geven het op en dalen af. Ze hebben te weinig tijd over om het nog eens te proberen. Ook de Fransen uit Digne vertrekken. Een van de twee Amerikanen koopt van de Fransen een paar gamaschen. Op zoveel sneeuw had immers niemand gerekend. Jan geeft mij een zak, van meer dan een kg, met een mix van gedroogde banaan, rozijnen, pinda's, M&M's en noten. Lekker! Hij zal mij nog contacteren voor de Ruwenzori. Dat lijkt hem wel wat. Het weer is inmiddels heel goed geworden. Frank Koen en ik willen toch echt nog wel iets doen. Dus besluiten we om elk een load van meer dan twintig kg naar de col halverwege Camp II te brengen. Tegen een uur vertrekken we. Frank gaat heel goed, terwijl ik het in de soms knie-hoge sneeuw zonder ski-stokken wel zwaar heb. Als we op de col zitten heb ik wel wat last van de hoogte, maar toch besluiten we om onze loads naar Camp II te brengen. Het word voor mij steeds zwaarder. Ik weet dat het de hoogte is; hoofdpijn en soms wat wankel op mijn voeten. Het laatste stuk tot Camp II is een ware martelgang. De videocamera had ik niet mee omwille van de vochtproblemem, alweer!, en de spieghelreflex vanwege het gewicht. Met de kleine pocketcamera heb ik echter zeker prachtige plaatjes geschoten. Om zes uur zijn we alle drie boven. Frank was er al eerder; die liep heel gemakkelijk vandaag. Koen had het zwaar met het gewicht van de rugzak, en ik had te kampen met verschijnselen van hoogteziekte. Toch hebben we deze klim onder moeilijke omstandigheden en met een zwarte rugzak in een uur minder gelopen dan de tijd die er normaal voor staat. Na een half uurtje op Camp II te zijn gebleven dalen we af. Dit afdalen gaat razendsnel door de diepe sneeuw. Koen leent mij een ski-stok , en in ruim een uurtje zijn we in Camp I. We passeren een groep van Mountain Madness. Hun leider Maurice maakt zich zorgen over een klimmer die eergisteren op de Poolse gletsjer door de sneeuwstorm werd overvallen en waarvan sindsdien niets meer werd vernomen. Dan komt Jim, hun gids, er bij. We praten wat over het abnormale weer en de sneeuwval. Hij waarschuwt me. De omstandigheden op de gletsjer zijn nu extreem lawinegevaarlijk. We zijn het er natuurlijk over eens, alleen over de kansen dat de directe route over een aantal dagen weer veilig en toch te beklimmen zal zijn denken we anders. Ik ben van mening dat er een moment komt dat er geen lawinegevaar meer is dat er toch nog voldoende sneeuw op de route zal zijn. Jim is hiervan minder overtuigd, maar sluit niet uit dat ik gelijk heb. "Proberen en voorzichtig zijn dus." We zijn het al weer eens. Tegen dat ik water aan het koken ben is het al half negen en berenkoud. Als de thermos vol is kruip ik in de tent. Ik drink genoeg en eet wat repen. Langzaam verdwijnt mijn hoofdpijn, en om tien uur ga ik slapen.
Dinsdag 19 januari 1999
Om kwart over acht sta ik op, ontbijt en begin te pakken. Het is stralend weer. Als alles in, om en aan de rugzak hangt, weegt hij zeker ruim 25 kg. Ik ben blij met mijn beslissing om vandaag tot de col te gaan. Tegen half een ben ik vertrokken. Jim wenst succes en Pedro heeft besloten om ook omhoog te komen naar de col. Ik loop heel rustig en moet een paar keer pauseren. Ik heb geen last van de hoogte, maar verdomme wat is die rugzak zwaar! Eigenlijk is dit gekkenwerk op deze hoogte. Het is een vreemde mengeling van afzien en genieten. Alleen de wetenschap dat ik het kan doet mij doorgaan. Als ik het pad richting Camp II verlaat en door de diepe sneeuw naar de col ga is het pas echt zwaar. Geen spoor meer, maar door de diepe sneeuw omhoog. Ik ga schuin omhoog naar de plek waar de Fransen hun tussenkamp gehad hebben. Daar moeten nog sneeuwvrije plekken en windmuurtjes zijn. De Fransen zijn daar immers tijdens de storm ook niet wegewaaid of gaan lopen. Dan kom ik uit bij hun sporen en volg deze naar het zadel. De laatste meters waren echt afzien, maar eenmaal aangekomen herstel ik weer heel snel. Ik besluit om hier te blijven en zet mijn tentje op. Ik geniet van deze prachtige plek en ga eerst wat foto's maken. Dan sneeuw smelten, filmen, sneeuw smelten, filmen etc. etc. Ik was al om twintig na drie op de col, in drie uur, een goede tijd. Niet veel later zie ik Pedro omhoog komen. Hij volgt mijn spoor en zet zijn tentje naast die van mij op. Toch wel leuk; twee solo-klimmers naast elkaar. Als ik voldoende sneeuw heb gesmolten maak ik wat warms te eten, spagetteria Bolognese. Dat gaat er goed in. Ik voel me super en geniet van deze hemels mooie plek. Er komt echter zwarte lucht uit het dal opzetten. "Verdomme, niet alweer sneeuw!" Jawel hoor. Even later vallen de eerste vlokken. Ik maak het laatste water heet voor de thermos en kruip om zes uur al weer in mijn tent. Ik moet mijn planning alweer herzien. Voor de zoveelste keer. De Poolse Directe is voor de komende dagen te vergeten, dus neem ik me maar eerst de Falso Polacos route eens voor.Als het weer dan goed blijft ben ik super geacclimatiseerd voor de directe. Geen slecht plan. Ik lig in de tent en hoor de sneeuw en soms de krachtige windvlagen. Deze tent is toch wel echt stabiel en stormvast. Ik luister nog wat naar muziek en probeer me de meningen van Jos, Mervyn, Elio en Hugo (vier klimvrienden) voor te stellen. Ik denk dat als wij hier als team zouden hebben gezeten niet veel anders beslist zouden hebben. Het is zoals Pedro zei:"Een verstandige alpinist heeft geduld." Het is inmiddels al weer kwart voor tien. Ik ga slapen.
Woensdag 20 januari 1999
Om vier uur wordt ik wakker. Het stormt en is vreselijk koud. Buitenziek ik allemaal sterren, dus heb ik hoop op redelijk weer. Om acht uur ben ik wakker en wacht tot de tent en zo een beetje droog is, maar dan sneeuwt het weer opnieuw. Ik wacht tot een uur met beslissen. Om een uur sneeuwt het nog steeds, maar nu nog maar lichtjes. Ik ga naar het "toilet" en pak mijn spullen in. Dan gaat het weer harder sneeuwen. Er komt een grote groep omlaag van Camp II die hun spullen bij ons deponeren en naar Camp I afdalen. Bij deze groep is er een Park-ranger die ons adviseert om ook af te dalen. "Dit weer kan nog dagen aanhouden. Ik zou dus maar afdalen." Pedro heeft op Camp II spullen liggen die hij mee moet nemen; klimspullen en gehuurde spullen van zijn vrienden. Ik wil hier wel blijven maar moet eten bij halen en de gas brander om in de tent te kunnen koken. Deze spullen liggen ook op Camp II. Samen met een ranger en een paar Fransen gaan we omhoog richting Camp II. Halverwege tussen ons kamp op de col en Camp II hebben de Fransen hun spullen in een depot. Als ze deze gevonden hebben dalen zij af. Pedro moet verder naar Camp II op 5900 m onder de rotsen en ik naar Camp II op 5750 m aan de voet van de gletsjer om spullen te halen. De ranger die met de Fransen naar beneden gaat raad ons aan om niet te lang hier boven te blijven en uit te kijken voor lawines. Als ik op 5650 m kom durf ik niet verder. Er zijn een aantal sneeuwgeulen waar ik onderdoor zou moeten traverseren, maar dat is nu niet veilig. Pedro gaat verder omhoog naar zijn spullen, maar hij kan ze in de diepe sneeuw niet terug vinden. Ik blijf op hem wachten want iedereen is naar beneden. Uiteindelijk moet ook Pedro het opgeven en komt hij omlaag. Door de inmiddels heupdiepe sneeuw en met slecht zicht zoeken we onze weg naar ons kamp. Pedro zit er helemaal door en vreest bevriezingen aan een voet te hebben opgelopen. Wanneer ons kamp in zicht is loop ik door om voor iets warms te zorgen. Als Pedro toe komt schijnt het met de bevriezingen nogal mee te vallen. Wel is hij volledig uitgeput. Hij drinkt wat warme limonade en kruipt in zijn tent. Hij geeft het ook op en besluit om morgen af te dalen. Ik kook nog verder tot ik een hele thermos vol met warm water heb. Het is al zes uur geweest en ik moet nog wat te eten maken. Pedro wil niks eten. Hij heeft al een paar dagen maagklachten. Zijn fout is dat hij niet gewoon blijft eten. Nu is hij verzwakt, met alle gevolgen van dien. Terwijl ik in mijn tentje ondanks alle nattigheid toch nog een droog slaapplekje probeer over te houden snort de brander die ik voor de deur heb geplaatst lustig verder. De Spaghetti Carbonara smaakt geweldig. De twee-persoons portie gaat er vlot in. Na het eten pak ik de brander binnen en ruim de tent wat op. Gelukkig heb ik nog wat droge kleren. Wat ben ik blij met de donsjas die K2 mij op het laatste moment heeft meegegeven om te testen. Wat een smerig weer. Hoe is het mogelijk? Dit is toch geen Aconcagua. In plaats van stof tot Camp II alleen maar sneeuw en lawines. Ik vrees dat ik de Poolse gletsjer kan vergeten en blij mag zijn als ik via de Falso Polacos naar boven kan gaan. Het blijft maar sneeuwen en om tien uur ga ik maar weer slapen.
Donderdag 21 januari 1999
Rond drie uur word ik wakker. Pedro roept om hulp. De lucht is inmiddels helemaal helder en het is dus vreselijk koud. Het stormt weer vreselijk hard. Dubbel koud dus. Ik vraag Pedro of hij moet hoesten en ruchelt. Hij antwoordt ontkennend. Het is dus geen longoedeem. Hij klaagt over pijn in de borst en zegt dat hij geen lucht krijgt. Hij kruipt in mijn tent. Hij voelt zich helemaal niet goed. Volgens mij is hij gewoon over stuur en verzwakt door een aantal dagen niet meer goed te eten. Ik geef hem wat te drinken en lig uren met hem te praten. Eerst over beklimmingen en dergelijke, maar dan verteld hij over zijn problemen thuis. Hij is mentaal gewoon helemaal op en verzwakt. Daar dit stormweer nog een bij is voor hem teveel. Hij is echt een super rotsklimmer, El Capitan en zo, maar volgens mij niet thuis op grote hoogte. Mentaal is hij verzwakt en op deze hoogte nogal onervaren. Hij klaagt voortdurend over pijn, maar van zijn voet hoor ik niks meer. Ik stel hem gerust, en uiteindelijk valt hij toch ook voor een paar uurtjes in slaap. Omdat ik vanwege de storm de ventilatiegaten van de tent heb moeten sluiten is de binnenkant van de tent nu bedekt met een laagje aangevroren condens. Als ik tegen het doek stoot "sneeuwt" het in de tent. Om acht uur staan we op. Pedro gaat zijn spullen pakken om af te dalen, en ik om omhoog te gaan. Het is helder weer maar het stormt nog steeds even hard. Het ziet er buiten vriendelijk uit maar is er vreselijk koud. Ik help Pedro de tent afbreken en bind ze op zijn rugzak. Terwijl hij in mijn tent kruipt maak ik zijn rugzak verder klaar voor de afdaling. Inmiddels schreeuwt hij het uit van de pijn. Hij heeft bevroren vingers opgelopen. Bij deze koude en zo een storm is dat heel vlug gebeurd. Ik help hem om zijn vingers op te warmen en op hem inpraten. Hij laat zich hangen, is als gebroken. Hij moet zo vlug mogelijk omlaag, maar komt niet in beweging. Ik moet schelden en van alles proberen om hem uit mijn tent te krijgen. Hij MOET omlaag. Om elf uur heb ik afscheid genomen van Pedro die met tranen in zijn ogen aan de afdaling begon. "My friend, you saved my life! When ever there is anything call me." Ik heb nog maar voor een dag eten, dus weinig keus; afdalen naar Basecamp of omhoog naar Camp II. Ik wil het laatste proberen, dan heb ik de meeste kans om toch nog de top te pakken. Desnoods via de Falso Polacos. Onder deze barbaarse omstandigheden zou ook dat zeker geen schande zijn. Met een veel te zware rugzak vertrek ik door de storm omhoog. Als het niet lukt heb ik voor een dag eten bij me en nog voor een dag iets wat ik op de col heb achter gelaten. Het is zwaar. De sporen van gisteren zijn volledig dicht gewaaid. Het ploeteren door de diepe sneeuw is zwaar maar mooi. De storm neemt af. Ik zie hoe vier personen van Camp II afdalen. Ze komen heel moeizaam door de diepe sneeuw omlaag. Als ik ze gekruisd ben blijkt ook hun spoor al weer heel vlug te zijn dicht gewaaid. Geregeld ga ik heupdiep door de sneeuw. Gelukkig is de stormwind gaan liggen en geniet ik bij elke pauze van het prachtige uitzicht. Het weer ziet er weer vaster uit, dus permiteer ik me geregeld een pauze. Als het weer verslechterd zie je het al van verre aankomen. Bovendien wil ik mezelf wat sparen; niet "ïn het rood gaan". Er volgt immers nog meer dan deze klim naar Camp II. Ik vraag mij af hoe ik ten opzichte van mijn noorspronkelijke schema zit. Niet dat het iets zou veranderen, maar gewoon voor mijn gevoel. Ik klim in de traverse onder de rotsen schuin omhoog naar Camp II. Verdomme wat valt dit tegen. Ik zak veel vaker en veel dieper in de sneeuw dan ik verwacht had. Een paar dagen geleden ging dit veel en veel beter. Het is begrijpelijk dat ik de enige in twee dagen ben die omhoog komt naar Camp II. Iedereen die ik zie daalt af. Als ik om de laatste rotsen heen draai en omhoog moet zak ik weer tot mijn navel in de sneeuw. Het is dodelijk vermoeiend. Zo kunnen een paar meter wel een half uur duren. Dan komt er een groep Amerikanen naar beneden en maakt zo voor mij een spoor. Dat is geluk hebben. Dat scheelt minstens twintig minuten. Als ik over de rand kom zie ik Frank en Koen. Koen komt me een stukje tegemoet om mij te filmen. Ook hij maakt zo weer een stukje spoor. Om kwart voor vier ben ik op Camp II. Ik vertel mijn verhaal van gisteren en vandaag voor de camera en zet het eerst van alles mijn tent op. De spullen er in en een lekkere tas soep van Frank. Frank en Koen willen vannacht met twee Amerikanen en een paar Fransen via de Falso Polacos een toppoging wagen. Ik geef ze naast de gebruikelijke overbodige goede raad een paar Isostar repen en een Belgische vlag mee. Ik ben best vermoeid en blij als ik in mijn tentje kan kruipen. Muziek, chocolade, thee, een snoepje en mijn dagboek bijschrijven. Dan begint het weer afwisselend te sneeuwen en te stormen. Het is flink koud en om acht uur lig ik met fleecebroek en donsvest aan in mijn slaapzak. Nog wat drinken en snoepen. Het eerste moet, het laatste heb ik verdiend, en om negen uur ga ik slapen.
Vrijdag 22 januari 1999
Om drie uur hoor ik buiten de Fransen voor de Falso Polacos vertrekken. Frank, Koen en de Amerikanen zien er van af en kruipen in hun tent terug. Soms is het windstil, dan weer een stormvlaag die wel een halve minuut kan aanhouden. Ik hoor hoe rond tien uur de Amerikanen vertrekken. Zij geven het ook op en dalen af. Frank en Koen besluiten tot het zelfde. Hun tijd zit er ook op. Van Frank leen ik drie ijsboren. Ik heb die van mij moeten thuis laten in verband met het overgewicht voor de vlucht. Terwijl Frank en Koen inpakken maken we wat foto's, lachen en maken plannen voor toekomstige tochten. Ook de laatste twee tenten, een viertal Amerikanen, pakken in en dalen af. Ik blijf hier nu alleen achter. Als iedereen vertrokken is trek ik mij in mijn tentje terug met de fles cola die Frank en Koen mij hebben achter gelaten, de zak snoep van Jan de marinier, een muziekje van Sheryl Crow, en ga opnieuw zitten tellen en plannen. Hoe ik het ook draai of keer, na vandaag heb ik nog acht dagen, dan moet ik uiterlijk vertrekken. De hele dag verder; sneeuw, storm, zon, wind, storm, sneeuw. Soms denk ik dat het best mee valt, maar bij de volgende blik naar buiten: "Binnen blijven, niks te beginnen." Hoe wil ik nu iets plannen wanneer ik totaal geen enkel idee heb van wat voor een weer ik kan verwachten. Ik kan niks plannen, heb niks anders te lezen dan een gidsje van de Aconcagua dat ik al van buiten ken en niemand om mee te kletsen. Dit kan zo nog dagen duren, en dan? Het is nu half zeven. Al vanaf vier uur is het aan het stormen. Op een pesterige manier schijnt de zon soms door het tentdoek. Dit is de kracht van de natuur. Alle boekjes, gidsjes en jarenlange ervaringen ten spijt is deze berg nu anders dan dat hij volgens "de mensen" zou moeten zijn. Nu de normaalroute een schijnbaar ongevaarlijke conditietest is geworden en er jaarlijks honderden omhoog "hiken", want klimmen noemt men deze route al lang niet meer, laat de berg zijn andere gezicht zien. Stormen en sneeuw, grillig en veranderlijk, onvoorspelbare weerschommelingen maken hem tot een gevaarlijke berg, ook de normaalroute. Als alle kampen op de berg vol ziten met klimmers die in hun agenda de tijd voor de beklimming hebben ingeruimd die volgens gidsjes voldoende moet zijn, jaagt de berg ze naar beneden of stelt hun uithoudingsvermogen op de proef. Wie niet wil luisteren en toch naar de top wil gaan gaat een levensgevaarlijke strijd met de natuur aan. Als er dan ongelukken gebeuren, aan wie ligt het dan? Als je van de natuur houdt respecteer je hem ook als hij je niet toe laat. Ik ga maar wat muziek luisteren, ik kan toch niks anders doen. Voor het eerst sinds heel lange tijd kan ik weer van wat ooit mijn favoriete muziek was genieten. Kabalevski, Glazunov en Khatchaturian. Dit kun je niet als achtergrondmuziek draaien. Deze muziek vraagt je volledige aandacht. Sinds 1993 heb ik echter geleefd onder een zodanig grote druk om te presteren, om iets zinvols te doen, dat ik niet in staat was om alle lopende zaken eens los te laten en mijn gedachten zich volledig op deze prachtige muziek te laten concentreren. Buiten gaat het steeds harder waaien. De kracht van een aanzwellende windvlaag weerklinkt in de krachtige muziek. Ik lig te genieten van de muziek op een bijna meditatieve wijze. Alles valt even van mij af; spanningen, zorgen, problemen thuis. Er komt een ongekend rustgevoel over mij. Terwijl het buiten steeds harder stormt geniet ik tot drie keer toe van cello concerten en sonates van Vivaldi. Om half twaalf moet ik mezelf dwingen om te gaan slapen. Buiten stormt het als een gek, maar ik voel me heerlijk ontspannen.
Zaterdag 23 januari 1999
Om acht uur word ik wakker. De zon schijnt maar het waait nog hard. Om tien uur sta ik op, eet vlug wat en loop naar de Poolse gletsjer. Er ligt zo veel sneeuw waarin je zo diep weg zakt dat ik aan een beklimming van de Poolse directe voorlopig nog niet hoef te denken, maar ook de Falso Polacos solo doen is uitgesloten. Men spreekt van"La Niña. Niks lijkt er mogelijk. Kort na de middag lig ik weer in mijn tent. De storm wakkert weer aan en om vier uur is er een echte white-out. Je ziet de grens tussen de grond en de lucht nog niet eens meer. Hier zit ik dan helemaal alleen. Iedereen is naar beneden. Ik lig met de donsjas aan en de muts op in de slaapzak, zo verdomde koud is het hier boven. Alle plastiek staat op knappen. In mijn fotocamera is een plastiek onderdeeltje gebroken. Dus geen spiegelreflex met zoom meer. Alleen nog een kleine pocketcamera. Alles gaat kapot en iedereen gaat weg. Alleen ik zit hier in mijn tentje aan de voet van de gletsjer te wachten op een kans om "mijn" route te kunnen beklimmen. Ik bestudeer de route, de sneeuw en het weer. Ik voel me net een sluipschutter die op zijn prooi ligt te loeren. Een keer schieten en een voltreffer of niet schieten. Ik weet dat mijn kans om de directe te kunnen doen nu erg klein is geworden, maar als die kans er komt zal ik ze grijpen. Hoe lang is het klimmen naar de top? Tien uur? Twaalf uur? En de afdaling? Het zal in elk geval een heel lange dag worden. Het moet dus een dag met heel vast en goed weer zijn. Veel sneeuw is er de laatste dagen niet meer gevallen. Het is alleen de wind die hem soms tot duinachtige formaties op blaast. Naar de route heb ik nog niet goed in detail kunnen kijken. Er zijn te veel wolken of het is gewoon te koud. Om negen uur neemt de wind af en rond elf uur is hij volledig gaan liggen. Buiten zie ik allemaal witte toppen in het maanlicht. Het weer is op een gunstige manier aan het veranderen. Met dat idee ga ik slapen.
Zondag 24 januari 1999
Om vier uur word ik wakker van de storm. Om acht en tien uur nog steeds harde wind. Toch voel ik dat het weer aan het veranderen is. Het is nog wel harde wind met stormachtige vlagen, maar geen constante storm meer. Omdat ik toch niks anders kan doen blijf ik maar in mijn tent wat rommelen en muziek luisteren. Uren denk ik na over mijn leven en de toekomst. Wat doe ik hier? Waarom alleen? Wil ik iets bewijzen? Tegenover wie? Langzaam maar zeker krijg ik mijn ontspoorde leven weer op de rit. Deze beklimming en deze eenzaamheid helpen mij om mijn weg weer terug te vinden. Ik weet dat ik, met of zonder de top te halen, sterker van deze berg terug kom dan dat ik er naar toe ben gegaan. Morgen wil ik een eerste poging op de directe route doen. Eigenlijk geen poging maar een verkenning. Het is mijn bedoeling om een beter inzicht te krijgen in de omstandigheden en de sneeuw. Is het veilig? Wanneer kan ik gaan?
Maandag 25 januari 1999
Drie uur; storm, dus omdraaien. Het is zo koud dat ik met de slaapzak in mijn bivakzak kruip. Acht uur; mooi weer. Verdomme, was ik toch maar gegaan. Om tien uur sta ik op en ga naar de gletsjer. Langzaam ga ik omhoog. Drie keer schoppen om een voetstap te krijgen. Dan zak ik er weer tot mij knie in weg. Het is vermoeiend en gaat zo erg langzaam. Morgen, als ik hier omhoog zal gaan, is het nacht. Dan zal ik blij zijn met het spoor dat ik nu maak. Ik zie dat er weer mensen op Camp II aankomen. Ik zal er dus niet meer alleen zijn. Na twee uurtjes klimmen zit ik op ongeveer 6100 m hoogte. Hier graaf ik een sneeuwprofiel om het lawinerisico in te schatten. Het ziet er veilig uit; een dik massief pak sneeuw. Ik maak er uiteindelijk een groot gat van. In de beschutting van dit gat maak ik een pauze en geniet van het schitterende uitzicht. De mensen ik Camp II zijn net mieren. Dan daal ik weer voorzichtig af om mijn spoor niet kapot te trappen. Als ik terug kom bij mijn tent is het heerlijk weer. Voor het eerst kan ik hier lekker buiten zitten. Heerlijk in het zonnetje met mijn rug tegen een grote steen zit ik te koken en met een verrekijker mijn route te bestuderen. De gletsjer ligt er zo mooi bij, en hij is nu veilig. Waarom veranderen er zo veel van plan en gaan toch naar de normaal-route? Wat schrikt hen zo af? De gletsjer, ja. Maar waarom? De moeilijkheidsgraad kenden ze toch allemaal van te voren. Ik ben blij dat ik de afgelopen dagen hier boven heb gezeten. De acclimatisatie is perfect, de route ziet er goed uit en de sneeuw is veilig. Mijn beslissing om een aantal dagen extra in te plannen blijkt de juiste te zijn. Iedereen die te krap heeft gepland is zonder de top naar huis vertrokken. Tijd is niet alleen van belang voor de veiligheid, het vergroot ook de kans op slagen. Als de zon onder gaat koelt het snel af. Ik kruip in mijn tent, luister nog even naar wat muziek, zet de wekker op drie uur en ga slapen.
Disdag 26 januari 1999
Ik slaap onrustig. Bang om me te overslapen. Als om drie uur de wekker afloopt staat er buiten een harde wind, maar ik sta toch op. Als ik blijf liggen en het weer gaat zoals gisteren, laat ik misschien mijn enige kans op de top aan mijn neus voorbij gaan. Ik pak mijn spullen terwijl ik de beslissingen neem. Donsjas, ja als iets fout gaat levensbelangrijk. Touw, ja om een terugtocht te verzekeren. Idem voor de ijsschroeven. Bivakzak is een must. Reserve handschoenen, altijd doen. Een stuk of twaalf energie-repen. Veel te veel, maar als er iets gebeurd is energie levensbelangrijk. Warm drinken in de zware thermos. Etc. Etc. Tegen vier uur vertrek ik. Het is vreselijk koud maar de wind valt mee. In het licht van mijn hoofdlampje volg ik mijn spoor van gisteren. Het is vreselijk koud. Ik krijg koude voeten. Zitten mijn schoenen te strak? Ik klim vlug naar mijn gat op 6100 m hoogte. Het is met stuifsneeuw dichtgewaaid en ik graaf het met mijn piolet weer open. Ik leg er mijn rugzak in en vind er beschutting voor de koude wind. Ik maak de schoenen iets losser en doe de stijgijzers onder. Ik wacht op de opkomende zon. Wat een prachtig schouwspel. Het grootste theater ter wereld en een opvoering voor mij alleen. Het is de mooiste zonsopkomst die ik ooit heb gezien. Zo veel sneeuw, zo een prachtig kleurenspel, en allemaal voor mij alleen. Als het mooiste kleurenspel gedaan is en de zon elk moment kan verschijnen ga ik weer verder. Hier valt het klimmen allemaal best nog mee. Natuurlijk, 45 graden stijl boven de 6000 m is natuurlijk werken, maar als je rustig blijft klimmen gaat het vlot vooruit. Het is puur genieten; zon, prachtig uitzicht, niet te koud, niet te moeilijk en het gaat vlot vooruit. Toch worden mijn gedachten voortdurend getrokken naar de sleutelpassage. Een lang stuk van 60 graden stijl waarvan ik niet weet of het ijs of sneeuw zal zijn, en de brede rotsband waar ik omheen moet klimmen en waarvan ik niet weet of dit wel mogelijk zal zijn. Nog steeds houd ik er rekening mee dat ik zal moeten omdraaien. Kort voor dit gedeelte maak ik nog een pauze. Ik wil er zeker uitgerust aan beginnen. Dan klim ik verder. Door diagonaal naar links omhoog te klimmen met mijn benen wijd gespreid, voorkom ik dat mijn nieuwe voetstap in de vorige wegzakt. In deze sneeuw die los is met een wat hardere dunne bovenlaag is dit de enige manier om goed omhoog te komen. Het harde blanke ijs waarvoor iedereen mij had gewaarschuwd blijft uit. Dit deel, het moeilijkste volgens het boekje, is het enige waar blank ijs mij echt problemen had kunnen bezorgen. Dit gedeelte van de klim verloopt wonderwel zonder problemen. Dan de passage om de rotsband heen. Ook hier heb ik geluk. Een smalle sneeuwgeul die om de rotsen draait geeft een perfecte doorgang tussen de rots en het harde ijs. Het is niet te geloven; het moeilijkste deel van de route ligt achter mij. Nu word het volgens het boekje vlug een stuk gemakkelijker, en dan het laatste stukje tot de topgraat. Verdomme, wanneer wordt het gemakkelijker? Het blijft hier steil, en de sneeuw is steeds dieper en losser. Boven mijn hoofd komen wolken die over de top komen aanwaaien. Rond om mij zie ik overal zon. Alleen waar ik zit blijven de wolken hangen. Door de diepe losse sneeuw gaat het klimmen steeds moeilijker. Nee, niet ook nog sneeuwen. Even later valt het met bakken uit de hemel. Steeds moeilijker is het klimmen. Uiteindelijk zit ik kort voor de topgraat maar kom niet meer verder. Er is maar een oplossing. Een stukje afdalen naar het harde ijs van de gletsjer, en daar langs naar de graat. Voorzichtig graaf ik elke keer met mijn voet in de losse sneeuw tot dat ik voel dat er iets vasts onder mijn stijgijzer is. Voorzichtig ga ik omlaag. Dan, wanneer ik mijn linker voet wil belasten gebeurt het. Mijn stijgijzer gaat los en ik schiet met mijn voet omlaag. In een reflex ram ik mijn ijsbijlen in de sneeuw. In de losse diepe sneeuw hebben deze echter totaal geen houvast. In een mum van tijd heb ik een flinke snelheid waarmee ik langs de helling omlaag glijd. Remmen lukt niet, ik ga steeds sneller. Ik sla achterover en begin te tuimelen. In een rechte lijn ga ik omlaag. Ik voel hoe ik over de rotsband de lucht word ingeworpen. "Nu is het afgelopen! …….. Wanneer komt de fatale klap? …………………………….."
Het volgende moment rol ik met een duizelingwekkende snelheid over de gletsjer naar beneden. Als ik uiteindelijk tot stilstand kom zit ik op de gletsjer. Ik kijk aandachtig naar beneden maar heb totaal geen idee waar ik ben. Dit is niet Zwitserland, ook niet Frankrijk. Verdorie, waar zit ik hier. Ik kijk over mijn rechter schouder en herken de Piedra Bandera, een heel markante rots, en weet weer precies waar ik ben en wat er gebeurd is. Nu herken ik ook Camp II. Daar moet ik geraken of ik ben ten dode opgeschreven. Ik ben mijn handschoenen verloeren en heb het vreselijk koud. Nadat ik mijn donsjas en de reserve handschoenen heb aangetrokken ga ik op mijn gat over de gletsjer omlaag richting Camp II. Af en toe moet ik pauzeren en roep om hulp. Ik zie echter geen reactie. Ik zal het dus zelf moeten doen. Na de derde of vierde keer dat ik pauzeer zie ik dat er een aantal mensen in mijn richting beginnen te lopen. Dit is mijn redding! Ik zak in elkaar als een pudding. Met vier gebroken ribben en een verdraaide knie dragen ze mij naar mijn tent. Ik ben zodanig onderkoeld dat ik bijna niet meer kan spreken, en van de pijn kan ik niet meer bewegen. Twee Amerikanen kruipen bij mij in de tent en kruipen tegen mij aan. Met hun donsslaapzak over mij heen proberen ze mijn onderkoelde lichaam weer op te warmen.
Woensdag 27 januari 1999
Ik lig in mijn tent maar kan mij niet bewegen. Een toevallig in Camp II aanwezige arts stelt vier gebroken ribben vast en een gescheurd ligament in mijn rechter knie. Zo kan ik niet op eigen kracht naar beneden. Er moet hulp komen. Drie Amerikanen dalen af naar Basecamp om er voor te zorgen dat er een evacuatie geregeld zal worden. Wanneer? Geen idee.
Donderdag 28 januari 1999
Ik heb de afgelopen nacht geen oog dicht gedaan van de pijn. Ik vraag me af wanneer er hulp komt. Rond de middag komt er een ranger naar mij kijken. Hij stelt vast dat het inderdaad ernstig is en dat ik hulp nodig heb om naar beneden te gaan. Hij daalt terug af, en ik blijf verder liggen.
Vrijdag 29 januari 1999
Op de middag komt een reddingsbrigade toe. Van rugzakken, skistokken en een klimtouw maken ze een geïmproviseerde slede. Met tent en al word ik hierop vastgebonden. Dan begint de afdaling naar Camp I. Ze hebben met hun vieren hun handen vol om mij veilig naar Camp I te voeren. Daar is een grote groep klimmers die helpen om mij over de gletsjer naar het Basecamp te voeren. Uiteindelijk zijn ze met zeventien man bezig om mij beneden te krijgen. Om half twee in de nacht dragen ze mij de tent van de dokter binnen.
Wie mijn dia-lezing wil zien kan mij contacteren op [email protected] .
Het is de hele nacht blijven sneeuwen en tot vijf uur waren er stormvlagen. Boven moet het gespookt hebben. Om negen uur sta ik op en ga de tent vrij scheppen. Het blijft sneeuwen Dan zie ik de eerste mensen van de col afdalen. Tot aan hun middel in de sneeuw. Uren lang komen zo het ene na het andere team naar beneden. Het eerste team, de Tsechen, hadden hun tenten op camp 2 direct onder de rotsen opgeslagen. Door de vele rotsgeulen en de hevige sneeuwval was deze plek echter te lawinegevaarlijk geworden. Van andere teams hoorde ik dat ook de Falso Polacos (de traverse richting normaal-route) nu heel lawinegevaarlijk was, en dat dit zeker nog meerdere dagen zo zou blijven. Ik besluit dus maar om vandaag in Camp I te blijven. 4950 m is een goede hoogte om beter weer af te wachten, en ik ben tenslotte nog in mijn acclimatisatieperiode. Een tussenkamp op 5500 m of Camp II op 5950 m zou misschien net iets te hoog hiervoor zijn. Rond de middag sneeuwt het minder hard. Ik en loop naar alle afdalende klimmers toe en vraag hun de oren van hun kop. Ik wil zoveel mogelijk informatie. Samen met Pedro, een Braziliaan die gisteren zijn eerste lading spullen naar Camp II heeft gebracht, bekijk ik de situatie en probeer de mogelijkheden in te schatten. Ik ben in de gelukkige omstandigheid dat ik ruim de tijd heb. Voor velen die nu afdalen betekent deze sneeuwval echter het einde van hun Aconcagua-avontuur. Geen tijd meer om beter weer af te wachten. Geen volgende poging meer. In de late namiddag komen twee op Curacao gestationeerde Nederlandse mariniers naar beneden. Een van hun had zoveel last van de hoogte dat verder gaan uitgesloten was. Zij wachten ook in Camp I op beter weer. Nu is het druk in Camp I. Er zit een Frans team, Frank, Koen en ik (uit België), twee Amerikanen, drie Brazilianen, twee Nederlanders en een groot Amerikaans team. Allemaal wachten we op beter weer. De andere klimmers zijn verder afgedaald naar het Basecamp. Sommigen willen in de relatieve luxe van het basecamp op krachten komen, maar de meesten houden het voor gezien en gaan naar huis. Er zijn nog al wat mensen die enkele dagen in Mendoza rond hangen verkiezen boven een laatste poging om door deze sneeuw omhoog te komen. Ik kan er me wat bij voorstellen. Allen vijf Fransen uit Thonons-les-Bains zijn in hun tussenkamp op de col gebleven. Ik eet vroeg, als het nog niet zo hard sneeuwt, en kruip dan weer in mijn tent. Even later zit de lucht weer helemaal potdicht. Het sneeuwt nog steeds en om tien uur ga ik maar weer slapen.
Maandag 18 januari 1999
Om negen uur sta ik op. Het weer ziet er vandaag veel beter uit. De zon is er weer volop en de bewolking verdwijnt. Jan en zijn vriend, de twee mariniers uit Curacau, geven het op en dalen af. Ze hebben te weinig tijd over om het nog eens te proberen. Ook de Fransen uit Digne vertrekken. Een van de twee Amerikanen koopt van de Fransen een paar gamaschen. Op zoveel sneeuw had immers niemand gerekend. Jan geeft mij een zak, van meer dan een kg, met een mix van gedroogde banaan, rozijnen, pinda's, M&M's en noten. Lekker! Hij zal mij nog contacteren voor de Ruwenzori. Dat lijkt hem wel wat. Het weer is inmiddels heel goed geworden. Frank Koen en ik willen toch echt nog wel iets doen. Dus besluiten we om elk een load van meer dan twintig kg naar de col halverwege Camp II te brengen. Tegen een uur vertrekken we. Frank gaat heel goed, terwijl ik het in de soms knie-hoge sneeuw zonder ski-stokken wel zwaar heb. Als we op de col zitten heb ik wel wat last van de hoogte, maar toch besluiten we om onze loads naar Camp II te brengen. Het word voor mij steeds zwaarder. Ik weet dat het de hoogte is; hoofdpijn en soms wat wankel op mijn voeten. Het laatste stuk tot Camp II is een ware martelgang. De videocamera had ik niet mee omwille van de vochtproblemem, alweer!, en de spieghelreflex vanwege het gewicht. Met de kleine pocketcamera heb ik echter zeker prachtige plaatjes geschoten. Om zes uur zijn we alle drie boven. Frank was er al eerder; die liep heel gemakkelijk vandaag. Koen had het zwaar met het gewicht van de rugzak, en ik had te kampen met verschijnselen van hoogteziekte. Toch hebben we deze klim onder moeilijke omstandigheden en met een zwarte rugzak in een uur minder gelopen dan de tijd die er normaal voor staat. Na een half uurtje op Camp II te zijn gebleven dalen we af. Dit afdalen gaat razendsnel door de diepe sneeuw. Koen leent mij een ski-stok , en in ruim een uurtje zijn we in Camp I. We passeren een groep van Mountain Madness. Hun leider Maurice maakt zich zorgen over een klimmer die eergisteren op de Poolse gletsjer door de sneeuwstorm werd overvallen en waarvan sindsdien niets meer werd vernomen. Dan komt Jim, hun gids, er bij. We praten wat over het abnormale weer en de sneeuwval. Hij waarschuwt me. De omstandigheden op de gletsjer zijn nu extreem lawinegevaarlijk. We zijn het er natuurlijk over eens, alleen over de kansen dat de directe route over een aantal dagen weer veilig en toch te beklimmen zal zijn denken we anders. Ik ben van mening dat er een moment komt dat er geen lawinegevaar meer is dat er toch nog voldoende sneeuw op de route zal zijn. Jim is hiervan minder overtuigd, maar sluit niet uit dat ik gelijk heb. "Proberen en voorzichtig zijn dus." We zijn het al weer eens. Tegen dat ik water aan het koken ben is het al half negen en berenkoud. Als de thermos vol is kruip ik in de tent. Ik drink genoeg en eet wat repen. Langzaam verdwijnt mijn hoofdpijn, en om tien uur ga ik slapen.
Dinsdag 19 januari 1999
Om kwart over acht sta ik op, ontbijt en begin te pakken. Het is stralend weer. Als alles in, om en aan de rugzak hangt, weegt hij zeker ruim 25 kg. Ik ben blij met mijn beslissing om vandaag tot de col te gaan. Tegen half een ben ik vertrokken. Jim wenst succes en Pedro heeft besloten om ook omhoog te komen naar de col. Ik loop heel rustig en moet een paar keer pauseren. Ik heb geen last van de hoogte, maar verdomme wat is die rugzak zwaar! Eigenlijk is dit gekkenwerk op deze hoogte. Het is een vreemde mengeling van afzien en genieten. Alleen de wetenschap dat ik het kan doet mij doorgaan. Als ik het pad richting Camp II verlaat en door de diepe sneeuw naar de col ga is het pas echt zwaar. Geen spoor meer, maar door de diepe sneeuw omhoog. Ik ga schuin omhoog naar de plek waar de Fransen hun tussenkamp gehad hebben. Daar moeten nog sneeuwvrije plekken en windmuurtjes zijn. De Fransen zijn daar immers tijdens de storm ook niet wegewaaid of gaan lopen. Dan kom ik uit bij hun sporen en volg deze naar het zadel. De laatste meters waren echt afzien, maar eenmaal aangekomen herstel ik weer heel snel. Ik besluit om hier te blijven en zet mijn tentje op. Ik geniet van deze prachtige plek en ga eerst wat foto's maken. Dan sneeuw smelten, filmen, sneeuw smelten, filmen etc. etc. Ik was al om twintig na drie op de col, in drie uur, een goede tijd. Niet veel later zie ik Pedro omhoog komen. Hij volgt mijn spoor en zet zijn tentje naast die van mij op. Toch wel leuk; twee solo-klimmers naast elkaar. Als ik voldoende sneeuw heb gesmolten maak ik wat warms te eten, spagetteria Bolognese. Dat gaat er goed in. Ik voel me super en geniet van deze hemels mooie plek. Er komt echter zwarte lucht uit het dal opzetten. "Verdomme, niet alweer sneeuw!" Jawel hoor. Even later vallen de eerste vlokken. Ik maak het laatste water heet voor de thermos en kruip om zes uur al weer in mijn tent. Ik moet mijn planning alweer herzien. Voor de zoveelste keer. De Poolse Directe is voor de komende dagen te vergeten, dus neem ik me maar eerst de Falso Polacos route eens voor.Als het weer dan goed blijft ben ik super geacclimatiseerd voor de directe. Geen slecht plan. Ik lig in de tent en hoor de sneeuw en soms de krachtige windvlagen. Deze tent is toch wel echt stabiel en stormvast. Ik luister nog wat naar muziek en probeer me de meningen van Jos, Mervyn, Elio en Hugo (vier klimvrienden) voor te stellen. Ik denk dat als wij hier als team zouden hebben gezeten niet veel anders beslist zouden hebben. Het is zoals Pedro zei:"Een verstandige alpinist heeft geduld." Het is inmiddels al weer kwart voor tien. Ik ga slapen.
Woensdag 20 januari 1999
Om vier uur wordt ik wakker. Het stormt en is vreselijk koud. Buitenziek ik allemaal sterren, dus heb ik hoop op redelijk weer. Om acht uur ben ik wakker en wacht tot de tent en zo een beetje droog is, maar dan sneeuwt het weer opnieuw. Ik wacht tot een uur met beslissen. Om een uur sneeuwt het nog steeds, maar nu nog maar lichtjes. Ik ga naar het "toilet" en pak mijn spullen in. Dan gaat het weer harder sneeuwen. Er komt een grote groep omlaag van Camp II die hun spullen bij ons deponeren en naar Camp I afdalen. Bij deze groep is er een Park-ranger die ons adviseert om ook af te dalen. "Dit weer kan nog dagen aanhouden. Ik zou dus maar afdalen." Pedro heeft op Camp II spullen liggen die hij mee moet nemen; klimspullen en gehuurde spullen van zijn vrienden. Ik wil hier wel blijven maar moet eten bij halen en de gas brander om in de tent te kunnen koken. Deze spullen liggen ook op Camp II. Samen met een ranger en een paar Fransen gaan we omhoog richting Camp II. Halverwege tussen ons kamp op de col en Camp II hebben de Fransen hun spullen in een depot. Als ze deze gevonden hebben dalen zij af. Pedro moet verder naar Camp II op 5900 m onder de rotsen en ik naar Camp II op 5750 m aan de voet van de gletsjer om spullen te halen. De ranger die met de Fransen naar beneden gaat raad ons aan om niet te lang hier boven te blijven en uit te kijken voor lawines. Als ik op 5650 m kom durf ik niet verder. Er zijn een aantal sneeuwgeulen waar ik onderdoor zou moeten traverseren, maar dat is nu niet veilig. Pedro gaat verder omhoog naar zijn spullen, maar hij kan ze in de diepe sneeuw niet terug vinden. Ik blijf op hem wachten want iedereen is naar beneden. Uiteindelijk moet ook Pedro het opgeven en komt hij omlaag. Door de inmiddels heupdiepe sneeuw en met slecht zicht zoeken we onze weg naar ons kamp. Pedro zit er helemaal door en vreest bevriezingen aan een voet te hebben opgelopen. Wanneer ons kamp in zicht is loop ik door om voor iets warms te zorgen. Als Pedro toe komt schijnt het met de bevriezingen nogal mee te vallen. Wel is hij volledig uitgeput. Hij drinkt wat warme limonade en kruipt in zijn tent. Hij geeft het ook op en besluit om morgen af te dalen. Ik kook nog verder tot ik een hele thermos vol met warm water heb. Het is al zes uur geweest en ik moet nog wat te eten maken. Pedro wil niks eten. Hij heeft al een paar dagen maagklachten. Zijn fout is dat hij niet gewoon blijft eten. Nu is hij verzwakt, met alle gevolgen van dien. Terwijl ik in mijn tentje ondanks alle nattigheid toch nog een droog slaapplekje probeer over te houden snort de brander die ik voor de deur heb geplaatst lustig verder. De Spaghetti Carbonara smaakt geweldig. De twee-persoons portie gaat er vlot in. Na het eten pak ik de brander binnen en ruim de tent wat op. Gelukkig heb ik nog wat droge kleren. Wat ben ik blij met de donsjas die K2 mij op het laatste moment heeft meegegeven om te testen. Wat een smerig weer. Hoe is het mogelijk? Dit is toch geen Aconcagua. In plaats van stof tot Camp II alleen maar sneeuw en lawines. Ik vrees dat ik de Poolse gletsjer kan vergeten en blij mag zijn als ik via de Falso Polacos naar boven kan gaan. Het blijft maar sneeuwen en om tien uur ga ik maar weer slapen.
Donderdag 21 januari 1999
Rond drie uur word ik wakker. Pedro roept om hulp. De lucht is inmiddels helemaal helder en het is dus vreselijk koud. Het stormt weer vreselijk hard. Dubbel koud dus. Ik vraag Pedro of hij moet hoesten en ruchelt. Hij antwoordt ontkennend. Het is dus geen longoedeem. Hij klaagt over pijn in de borst en zegt dat hij geen lucht krijgt. Hij kruipt in mijn tent. Hij voelt zich helemaal niet goed. Volgens mij is hij gewoon over stuur en verzwakt door een aantal dagen niet meer goed te eten. Ik geef hem wat te drinken en lig uren met hem te praten. Eerst over beklimmingen en dergelijke, maar dan verteld hij over zijn problemen thuis. Hij is mentaal gewoon helemaal op en verzwakt. Daar dit stormweer nog een bij is voor hem teveel. Hij is echt een super rotsklimmer, El Capitan en zo, maar volgens mij niet thuis op grote hoogte. Mentaal is hij verzwakt en op deze hoogte nogal onervaren. Hij klaagt voortdurend over pijn, maar van zijn voet hoor ik niks meer. Ik stel hem gerust, en uiteindelijk valt hij toch ook voor een paar uurtjes in slaap. Omdat ik vanwege de storm de ventilatiegaten van de tent heb moeten sluiten is de binnenkant van de tent nu bedekt met een laagje aangevroren condens. Als ik tegen het doek stoot "sneeuwt" het in de tent. Om acht uur staan we op. Pedro gaat zijn spullen pakken om af te dalen, en ik om omhoog te gaan. Het is helder weer maar het stormt nog steeds even hard. Het ziet er buiten vriendelijk uit maar is er vreselijk koud. Ik help Pedro de tent afbreken en bind ze op zijn rugzak. Terwijl hij in mijn tent kruipt maak ik zijn rugzak verder klaar voor de afdaling. Inmiddels schreeuwt hij het uit van de pijn. Hij heeft bevroren vingers opgelopen. Bij deze koude en zo een storm is dat heel vlug gebeurd. Ik help hem om zijn vingers op te warmen en op hem inpraten. Hij laat zich hangen, is als gebroken. Hij moet zo vlug mogelijk omlaag, maar komt niet in beweging. Ik moet schelden en van alles proberen om hem uit mijn tent te krijgen. Hij MOET omlaag. Om elf uur heb ik afscheid genomen van Pedro die met tranen in zijn ogen aan de afdaling begon. "My friend, you saved my life! When ever there is anything call me." Ik heb nog maar voor een dag eten, dus weinig keus; afdalen naar Basecamp of omhoog naar Camp II. Ik wil het laatste proberen, dan heb ik de meeste kans om toch nog de top te pakken. Desnoods via de Falso Polacos. Onder deze barbaarse omstandigheden zou ook dat zeker geen schande zijn. Met een veel te zware rugzak vertrek ik door de storm omhoog. Als het niet lukt heb ik voor een dag eten bij me en nog voor een dag iets wat ik op de col heb achter gelaten. Het is zwaar. De sporen van gisteren zijn volledig dicht gewaaid. Het ploeteren door de diepe sneeuw is zwaar maar mooi. De storm neemt af. Ik zie hoe vier personen van Camp II afdalen. Ze komen heel moeizaam door de diepe sneeuw omlaag. Als ik ze gekruisd ben blijkt ook hun spoor al weer heel vlug te zijn dicht gewaaid. Geregeld ga ik heupdiep door de sneeuw. Gelukkig is de stormwind gaan liggen en geniet ik bij elke pauze van het prachtige uitzicht. Het weer ziet er weer vaster uit, dus permiteer ik me geregeld een pauze. Als het weer verslechterd zie je het al van verre aankomen. Bovendien wil ik mezelf wat sparen; niet "ïn het rood gaan". Er volgt immers nog meer dan deze klim naar Camp II. Ik vraag mij af hoe ik ten opzichte van mijn noorspronkelijke schema zit. Niet dat het iets zou veranderen, maar gewoon voor mijn gevoel. Ik klim in de traverse onder de rotsen schuin omhoog naar Camp II. Verdomme wat valt dit tegen. Ik zak veel vaker en veel dieper in de sneeuw dan ik verwacht had. Een paar dagen geleden ging dit veel en veel beter. Het is begrijpelijk dat ik de enige in twee dagen ben die omhoog komt naar Camp II. Iedereen die ik zie daalt af. Als ik om de laatste rotsen heen draai en omhoog moet zak ik weer tot mijn navel in de sneeuw. Het is dodelijk vermoeiend. Zo kunnen een paar meter wel een half uur duren. Dan komt er een groep Amerikanen naar beneden en maakt zo voor mij een spoor. Dat is geluk hebben. Dat scheelt minstens twintig minuten. Als ik over de rand kom zie ik Frank en Koen. Koen komt me een stukje tegemoet om mij te filmen. Ook hij maakt zo weer een stukje spoor. Om kwart voor vier ben ik op Camp II. Ik vertel mijn verhaal van gisteren en vandaag voor de camera en zet het eerst van alles mijn tent op. De spullen er in en een lekkere tas soep van Frank. Frank en Koen willen vannacht met twee Amerikanen en een paar Fransen via de Falso Polacos een toppoging wagen. Ik geef ze naast de gebruikelijke overbodige goede raad een paar Isostar repen en een Belgische vlag mee. Ik ben best vermoeid en blij als ik in mijn tentje kan kruipen. Muziek, chocolade, thee, een snoepje en mijn dagboek bijschrijven. Dan begint het weer afwisselend te sneeuwen en te stormen. Het is flink koud en om acht uur lig ik met fleecebroek en donsvest aan in mijn slaapzak. Nog wat drinken en snoepen. Het eerste moet, het laatste heb ik verdiend, en om negen uur ga ik slapen.
Vrijdag 22 januari 1999
Om drie uur hoor ik buiten de Fransen voor de Falso Polacos vertrekken. Frank, Koen en de Amerikanen zien er van af en kruipen in hun tent terug. Soms is het windstil, dan weer een stormvlaag die wel een halve minuut kan aanhouden. Ik hoor hoe rond tien uur de Amerikanen vertrekken. Zij geven het ook op en dalen af. Frank en Koen besluiten tot het zelfde. Hun tijd zit er ook op. Van Frank leen ik drie ijsboren. Ik heb die van mij moeten thuis laten in verband met het overgewicht voor de vlucht. Terwijl Frank en Koen inpakken maken we wat foto's, lachen en maken plannen voor toekomstige tochten. Ook de laatste twee tenten, een viertal Amerikanen, pakken in en dalen af. Ik blijf hier nu alleen achter. Als iedereen vertrokken is trek ik mij in mijn tentje terug met de fles cola die Frank en Koen mij hebben achter gelaten, de zak snoep van Jan de marinier, een muziekje van Sheryl Crow, en ga opnieuw zitten tellen en plannen. Hoe ik het ook draai of keer, na vandaag heb ik nog acht dagen, dan moet ik uiterlijk vertrekken. De hele dag verder; sneeuw, storm, zon, wind, storm, sneeuw. Soms denk ik dat het best mee valt, maar bij de volgende blik naar buiten: "Binnen blijven, niks te beginnen." Hoe wil ik nu iets plannen wanneer ik totaal geen enkel idee heb van wat voor een weer ik kan verwachten. Ik kan niks plannen, heb niks anders te lezen dan een gidsje van de Aconcagua dat ik al van buiten ken en niemand om mee te kletsen. Dit kan zo nog dagen duren, en dan? Het is nu half zeven. Al vanaf vier uur is het aan het stormen. Op een pesterige manier schijnt de zon soms door het tentdoek. Dit is de kracht van de natuur. Alle boekjes, gidsjes en jarenlange ervaringen ten spijt is deze berg nu anders dan dat hij volgens "de mensen" zou moeten zijn. Nu de normaalroute een schijnbaar ongevaarlijke conditietest is geworden en er jaarlijks honderden omhoog "hiken", want klimmen noemt men deze route al lang niet meer, laat de berg zijn andere gezicht zien. Stormen en sneeuw, grillig en veranderlijk, onvoorspelbare weerschommelingen maken hem tot een gevaarlijke berg, ook de normaalroute. Als alle kampen op de berg vol ziten met klimmers die in hun agenda de tijd voor de beklimming hebben ingeruimd die volgens gidsjes voldoende moet zijn, jaagt de berg ze naar beneden of stelt hun uithoudingsvermogen op de proef. Wie niet wil luisteren en toch naar de top wil gaan gaat een levensgevaarlijke strijd met de natuur aan. Als er dan ongelukken gebeuren, aan wie ligt het dan? Als je van de natuur houdt respecteer je hem ook als hij je niet toe laat. Ik ga maar wat muziek luisteren, ik kan toch niks anders doen. Voor het eerst sinds heel lange tijd kan ik weer van wat ooit mijn favoriete muziek was genieten. Kabalevski, Glazunov en Khatchaturian. Dit kun je niet als achtergrondmuziek draaien. Deze muziek vraagt je volledige aandacht. Sinds 1993 heb ik echter geleefd onder een zodanig grote druk om te presteren, om iets zinvols te doen, dat ik niet in staat was om alle lopende zaken eens los te laten en mijn gedachten zich volledig op deze prachtige muziek te laten concentreren. Buiten gaat het steeds harder waaien. De kracht van een aanzwellende windvlaag weerklinkt in de krachtige muziek. Ik lig te genieten van de muziek op een bijna meditatieve wijze. Alles valt even van mij af; spanningen, zorgen, problemen thuis. Er komt een ongekend rustgevoel over mij. Terwijl het buiten steeds harder stormt geniet ik tot drie keer toe van cello concerten en sonates van Vivaldi. Om half twaalf moet ik mezelf dwingen om te gaan slapen. Buiten stormt het als een gek, maar ik voel me heerlijk ontspannen.
Zaterdag 23 januari 1999
Om acht uur word ik wakker. De zon schijnt maar het waait nog hard. Om tien uur sta ik op, eet vlug wat en loop naar de Poolse gletsjer. Er ligt zo veel sneeuw waarin je zo diep weg zakt dat ik aan een beklimming van de Poolse directe voorlopig nog niet hoef te denken, maar ook de Falso Polacos solo doen is uitgesloten. Men spreekt van"La Niña. Niks lijkt er mogelijk. Kort na de middag lig ik weer in mijn tent. De storm wakkert weer aan en om vier uur is er een echte white-out. Je ziet de grens tussen de grond en de lucht nog niet eens meer. Hier zit ik dan helemaal alleen. Iedereen is naar beneden. Ik lig met de donsjas aan en de muts op in de slaapzak, zo verdomde koud is het hier boven. Alle plastiek staat op knappen. In mijn fotocamera is een plastiek onderdeeltje gebroken. Dus geen spiegelreflex met zoom meer. Alleen nog een kleine pocketcamera. Alles gaat kapot en iedereen gaat weg. Alleen ik zit hier in mijn tentje aan de voet van de gletsjer te wachten op een kans om "mijn" route te kunnen beklimmen. Ik bestudeer de route, de sneeuw en het weer. Ik voel me net een sluipschutter die op zijn prooi ligt te loeren. Een keer schieten en een voltreffer of niet schieten. Ik weet dat mijn kans om de directe te kunnen doen nu erg klein is geworden, maar als die kans er komt zal ik ze grijpen. Hoe lang is het klimmen naar de top? Tien uur? Twaalf uur? En de afdaling? Het zal in elk geval een heel lange dag worden. Het moet dus een dag met heel vast en goed weer zijn. Veel sneeuw is er de laatste dagen niet meer gevallen. Het is alleen de wind die hem soms tot duinachtige formaties op blaast. Naar de route heb ik nog niet goed in detail kunnen kijken. Er zijn te veel wolken of het is gewoon te koud. Om negen uur neemt de wind af en rond elf uur is hij volledig gaan liggen. Buiten zie ik allemaal witte toppen in het maanlicht. Het weer is op een gunstige manier aan het veranderen. Met dat idee ga ik slapen.
Zondag 24 januari 1999
Om vier uur word ik wakker van de storm. Om acht en tien uur nog steeds harde wind. Toch voel ik dat het weer aan het veranderen is. Het is nog wel harde wind met stormachtige vlagen, maar geen constante storm meer. Omdat ik toch niks anders kan doen blijf ik maar in mijn tent wat rommelen en muziek luisteren. Uren denk ik na over mijn leven en de toekomst. Wat doe ik hier? Waarom alleen? Wil ik iets bewijzen? Tegenover wie? Langzaam maar zeker krijg ik mijn ontspoorde leven weer op de rit. Deze beklimming en deze eenzaamheid helpen mij om mijn weg weer terug te vinden. Ik weet dat ik, met of zonder de top te halen, sterker van deze berg terug kom dan dat ik er naar toe ben gegaan. Morgen wil ik een eerste poging op de directe route doen. Eigenlijk geen poging maar een verkenning. Het is mijn bedoeling om een beter inzicht te krijgen in de omstandigheden en de sneeuw. Is het veilig? Wanneer kan ik gaan?
Maandag 25 januari 1999
Drie uur; storm, dus omdraaien. Het is zo koud dat ik met de slaapzak in mijn bivakzak kruip. Acht uur; mooi weer. Verdomme, was ik toch maar gegaan. Om tien uur sta ik op en ga naar de gletsjer. Langzaam ga ik omhoog. Drie keer schoppen om een voetstap te krijgen. Dan zak ik er weer tot mij knie in weg. Het is vermoeiend en gaat zo erg langzaam. Morgen, als ik hier omhoog zal gaan, is het nacht. Dan zal ik blij zijn met het spoor dat ik nu maak. Ik zie dat er weer mensen op Camp II aankomen. Ik zal er dus niet meer alleen zijn. Na twee uurtjes klimmen zit ik op ongeveer 6100 m hoogte. Hier graaf ik een sneeuwprofiel om het lawinerisico in te schatten. Het ziet er veilig uit; een dik massief pak sneeuw. Ik maak er uiteindelijk een groot gat van. In de beschutting van dit gat maak ik een pauze en geniet van het schitterende uitzicht. De mensen ik Camp II zijn net mieren. Dan daal ik weer voorzichtig af om mijn spoor niet kapot te trappen. Als ik terug kom bij mijn tent is het heerlijk weer. Voor het eerst kan ik hier lekker buiten zitten. Heerlijk in het zonnetje met mijn rug tegen een grote steen zit ik te koken en met een verrekijker mijn route te bestuderen. De gletsjer ligt er zo mooi bij, en hij is nu veilig. Waarom veranderen er zo veel van plan en gaan toch naar de normaal-route? Wat schrikt hen zo af? De gletsjer, ja. Maar waarom? De moeilijkheidsgraad kenden ze toch allemaal van te voren. Ik ben blij dat ik de afgelopen dagen hier boven heb gezeten. De acclimatisatie is perfect, de route ziet er goed uit en de sneeuw is veilig. Mijn beslissing om een aantal dagen extra in te plannen blijkt de juiste te zijn. Iedereen die te krap heeft gepland is zonder de top naar huis vertrokken. Tijd is niet alleen van belang voor de veiligheid, het vergroot ook de kans op slagen. Als de zon onder gaat koelt het snel af. Ik kruip in mijn tent, luister nog even naar wat muziek, zet de wekker op drie uur en ga slapen.
Disdag 26 januari 1999
Ik slaap onrustig. Bang om me te overslapen. Als om drie uur de wekker afloopt staat er buiten een harde wind, maar ik sta toch op. Als ik blijf liggen en het weer gaat zoals gisteren, laat ik misschien mijn enige kans op de top aan mijn neus voorbij gaan. Ik pak mijn spullen terwijl ik de beslissingen neem. Donsjas, ja als iets fout gaat levensbelangrijk. Touw, ja om een terugtocht te verzekeren. Idem voor de ijsschroeven. Bivakzak is een must. Reserve handschoenen, altijd doen. Een stuk of twaalf energie-repen. Veel te veel, maar als er iets gebeurd is energie levensbelangrijk. Warm drinken in de zware thermos. Etc. Etc. Tegen vier uur vertrek ik. Het is vreselijk koud maar de wind valt mee. In het licht van mijn hoofdlampje volg ik mijn spoor van gisteren. Het is vreselijk koud. Ik krijg koude voeten. Zitten mijn schoenen te strak? Ik klim vlug naar mijn gat op 6100 m hoogte. Het is met stuifsneeuw dichtgewaaid en ik graaf het met mijn piolet weer open. Ik leg er mijn rugzak in en vind er beschutting voor de koude wind. Ik maak de schoenen iets losser en doe de stijgijzers onder. Ik wacht op de opkomende zon. Wat een prachtig schouwspel. Het grootste theater ter wereld en een opvoering voor mij alleen. Het is de mooiste zonsopkomst die ik ooit heb gezien. Zo veel sneeuw, zo een prachtig kleurenspel, en allemaal voor mij alleen. Als het mooiste kleurenspel gedaan is en de zon elk moment kan verschijnen ga ik weer verder. Hier valt het klimmen allemaal best nog mee. Natuurlijk, 45 graden stijl boven de 6000 m is natuurlijk werken, maar als je rustig blijft klimmen gaat het vlot vooruit. Het is puur genieten; zon, prachtig uitzicht, niet te koud, niet te moeilijk en het gaat vlot vooruit. Toch worden mijn gedachten voortdurend getrokken naar de sleutelpassage. Een lang stuk van 60 graden stijl waarvan ik niet weet of het ijs of sneeuw zal zijn, en de brede rotsband waar ik omheen moet klimmen en waarvan ik niet weet of dit wel mogelijk zal zijn. Nog steeds houd ik er rekening mee dat ik zal moeten omdraaien. Kort voor dit gedeelte maak ik nog een pauze. Ik wil er zeker uitgerust aan beginnen. Dan klim ik verder. Door diagonaal naar links omhoog te klimmen met mijn benen wijd gespreid, voorkom ik dat mijn nieuwe voetstap in de vorige wegzakt. In deze sneeuw die los is met een wat hardere dunne bovenlaag is dit de enige manier om goed omhoog te komen. Het harde blanke ijs waarvoor iedereen mij had gewaarschuwd blijft uit. Dit deel, het moeilijkste volgens het boekje, is het enige waar blank ijs mij echt problemen had kunnen bezorgen. Dit gedeelte van de klim verloopt wonderwel zonder problemen. Dan de passage om de rotsband heen. Ook hier heb ik geluk. Een smalle sneeuwgeul die om de rotsen draait geeft een perfecte doorgang tussen de rots en het harde ijs. Het is niet te geloven; het moeilijkste deel van de route ligt achter mij. Nu word het volgens het boekje vlug een stuk gemakkelijker, en dan het laatste stukje tot de topgraat. Verdomme, wanneer wordt het gemakkelijker? Het blijft hier steil, en de sneeuw is steeds dieper en losser. Boven mijn hoofd komen wolken die over de top komen aanwaaien. Rond om mij zie ik overal zon. Alleen waar ik zit blijven de wolken hangen. Door de diepe losse sneeuw gaat het klimmen steeds moeilijker. Nee, niet ook nog sneeuwen. Even later valt het met bakken uit de hemel. Steeds moeilijker is het klimmen. Uiteindelijk zit ik kort voor de topgraat maar kom niet meer verder. Er is maar een oplossing. Een stukje afdalen naar het harde ijs van de gletsjer, en daar langs naar de graat. Voorzichtig graaf ik elke keer met mijn voet in de losse sneeuw tot dat ik voel dat er iets vasts onder mijn stijgijzer is. Voorzichtig ga ik omlaag. Dan, wanneer ik mijn linker voet wil belasten gebeurt het. Mijn stijgijzer gaat los en ik schiet met mijn voet omlaag. In een reflex ram ik mijn ijsbijlen in de sneeuw. In de losse diepe sneeuw hebben deze echter totaal geen houvast. In een mum van tijd heb ik een flinke snelheid waarmee ik langs de helling omlaag glijd. Remmen lukt niet, ik ga steeds sneller. Ik sla achterover en begin te tuimelen. In een rechte lijn ga ik omlaag. Ik voel hoe ik over de rotsband de lucht word ingeworpen. "Nu is het afgelopen! …….. Wanneer komt de fatale klap? …………………………….."
Het volgende moment rol ik met een duizelingwekkende snelheid over de gletsjer naar beneden. Als ik uiteindelijk tot stilstand kom zit ik op de gletsjer. Ik kijk aandachtig naar beneden maar heb totaal geen idee waar ik ben. Dit is niet Zwitserland, ook niet Frankrijk. Verdorie, waar zit ik hier. Ik kijk over mijn rechter schouder en herken de Piedra Bandera, een heel markante rots, en weet weer precies waar ik ben en wat er gebeurd is. Nu herken ik ook Camp II. Daar moet ik geraken of ik ben ten dode opgeschreven. Ik ben mijn handschoenen verloeren en heb het vreselijk koud. Nadat ik mijn donsjas en de reserve handschoenen heb aangetrokken ga ik op mijn gat over de gletsjer omlaag richting Camp II. Af en toe moet ik pauzeren en roep om hulp. Ik zie echter geen reactie. Ik zal het dus zelf moeten doen. Na de derde of vierde keer dat ik pauzeer zie ik dat er een aantal mensen in mijn richting beginnen te lopen. Dit is mijn redding! Ik zak in elkaar als een pudding. Met vier gebroken ribben en een verdraaide knie dragen ze mij naar mijn tent. Ik ben zodanig onderkoeld dat ik bijna niet meer kan spreken, en van de pijn kan ik niet meer bewegen. Twee Amerikanen kruipen bij mij in de tent en kruipen tegen mij aan. Met hun donsslaapzak over mij heen proberen ze mijn onderkoelde lichaam weer op te warmen.
Woensdag 27 januari 1999
Ik lig in mijn tent maar kan mij niet bewegen. Een toevallig in Camp II aanwezige arts stelt vier gebroken ribben vast en een gescheurd ligament in mijn rechter knie. Zo kan ik niet op eigen kracht naar beneden. Er moet hulp komen. Drie Amerikanen dalen af naar Basecamp om er voor te zorgen dat er een evacuatie geregeld zal worden. Wanneer? Geen idee.
Donderdag 28 januari 1999
Ik heb de afgelopen nacht geen oog dicht gedaan van de pijn. Ik vraag me af wanneer er hulp komt. Rond de middag komt er een ranger naar mij kijken. Hij stelt vast dat het inderdaad ernstig is en dat ik hulp nodig heb om naar beneden te gaan. Hij daalt terug af, en ik blijf verder liggen.
Vrijdag 29 januari 1999
Op de middag komt een reddingsbrigade toe. Van rugzakken, skistokken en een klimtouw maken ze een geïmproviseerde slede. Met tent en al word ik hierop vastgebonden. Dan begint de afdaling naar Camp I. Ze hebben met hun vieren hun handen vol om mij veilig naar Camp I te voeren. Daar is een grote groep klimmers die helpen om mij over de gletsjer naar het Basecamp te voeren. Uiteindelijk zijn ze met zeventien man bezig om mij beneden te krijgen. Om half twee in de nacht dragen ze mij de tent van de dokter binnen.
Wie mijn dia-lezing wil zien kan mij contacteren op [email protected] .