Donderdag 21.08
Het is 15.00 uur wanneer Jaap, mijn zoon van zestien, en ik we in Kandersteg aankomen. We parkeren in het centrum en lopen eerst een keer door het dorp, en ik koop nog twee SAC-berggidsjes. We hebben inmiddels ons eerste doel al bepaald; de Doldenhorn. Een prachtige berg van 3.643 m hoogte die ik bij het passeren van Kandersteg al vaak heb zien liggen. Dit is een van de bergen de op mijn Averlanglijstje@ staan. Het is wel een lange klim, maar technisch niet moeilijk. Bovendien is het een prima tocht voor Jaap om eens met klimmen in sneeuw en ijs kennis te maken. Tot nu toe heeft hij alleen nog maar op de klimmuur en in de Ardennen geklommen. Op een gletsjer lopen met stijgijzers heeft met rotsklimmen op wrijvingschoentjes net zo weinig te maken als paardrijden met fietsen. De gletsjer waarover we de Doldenhorn gaan beklimmen heeft een moeilijke passage, maar is wel heel veilig. Omdat we maar met zijn tweeen zijn kunnen we geen tocht maken over een gletsjer waar een grote kans op dichtgesneeuwde spleten bestaat. Al met al lijkt mij dit dus een goede berg voor Jaap.
We rijden het weggetje richting Oeschinensee op, en parkeren de wagen. Dan alles uitladen, sorteren, rugzakken inpakken en de rest weer inladen. Om 16.50 uur is het zo ver, we vertrekken richting Doldenhornhutte. We steken de rivier over en komen op het normale pad. Hier staat een bordje ADoldenhornhutte 2 uur 20 min.@ Jaap start snel. Ik vraag me af hoe lang hij dit tempo zal weten vol te houden. Na ongeveer 10 minuten lopen, wanneer Jaap omhoog kijkt naar de hut, zegt hij: AOh my God! Hoe komen we daar ooit?@ Na 20 minuten gaat zijn tempo al omlaag. Een aantal keren moet ik ruim 10 minuten op hem wachten. Het laatste uur loop ik door naar de hut. Ik wil niet te laat komen voor het eten. Om 18.50 uur kom ik aan bij de hut. Jaap komt 20 minuten later aan. Hij heeft dus gelopen volgens het bordje.
De Doldenhornhutte is een kleine gezellige hut. Hij ligt net op de boomgrens, en heeft een prachtig uitzicht over het dal. De hut zit vol met een paar Engelse jeugdgroepen, maar voor twee personen is er nog wel plaats. We gaan buiten op het terras zitten en eten wat. Ik lees wat over de beklimming van morgen en bestudeer de route op de kaart. We kunnen de Doldenhorn weer over de normaalroute afdalen en dan de route naar de Frundenhutte opnemen. Dan kan de volgende berg het Frundenhorn zijn.
De huttenwirt vindt het merkbaar leuk weer een Aechte@ klimmers in zijn hut te hebben. Wanneer we het hutteboek invullen blijkt dat wij de eersten in meer dan een week zijn, die voor Aeen berg@ en niet alleen een Ahuttenbesuch@ naar boven zijn gekomen. Hiermee weten we dus ook dat we morgen niet op een goed spoor moeten rekenen. Het advies van de huttenwirth is: 3.00 uur opstaan en 3.30 uur vertrekken. Hij wijst mij hoe het licht werkt en waar morgen ons ontbijt zal staan. Om 22.00 uur gaan we naar bed.
Vrijdag 22.08
We staan om 3.00 uur op. Ik heb goed geslapen, maar van Jaap weet ik het nog niet zo. Hij kijkt tegen de tocht van vandaag op als tegen een berg. Hij denkt nog steeds dat de moeilijkheid is om die berg te overwinnen. Hij ziet nog niet dat hij het zelf is die de grootste hindernis op weg naar de top vormt. Ik hoop dat ik hem kan laten ervaren dat de grootste overwing er een is die je op jezelf maakt. Je zelfvertrouwen groeit, je verlegt je grenzen.
Het ontbijt staat klaar. We eten zo ongeveer alles op en zijn voor 4.00 uur vertrokken. Elk half uur wil Jaap pauzeren. Hij loopt langzaam. Zijn zelfvertrouwen is zo gering en de schrik voor het afzien is zo groot dat hij liefst nu al zou omdraaien. Ik laat hem voelen dat hij er zo goedkoop niet vanaf komt. Wanneer ik een keer een half uurtje stevig doorloop, moet ik twintig minuten op hem wachten. We gaan omhoog Azum Spitzen Stein@. Dit is een vreselijk vervelend stuk; allemaal puin (ASchut@), losse stenen en gruis. Alles schuift hier naar beneden. Niks geeft hier enig houvast. Alleen maar puin en rotzooi. Het laatste stuk naar de gletsjer bestaat uit een passage door een rotsband en een traverse. Hier hangen wel kabels, maar doordat de rots zo slecht is dat hij voortdurend afbrokkelt hangt ongeveer de helft van de kabels los. Niet vallen is dus de boodschap.
Het is tegen tien uur wanneer we het puin verlaten en de gletsjer op kunnen. Stijgijzers onder binden, inbinden aan het touw, en verder. Doordat we over de westelijke flank van de berg omhoog gaan komt nu voor ons pas de zon over de rand van de berg. We maken een pauze in het heerlijke ochtendzonnetje. Het uitzicht is geweldig. Ver in de diepte beneden ons ligt Kandersteg, de plaats waar we gisteren in de late namiddag zijn vertrokken. Jaap geniet van hetgeen hij tot hiertoe gepresteerd heeft maar hij huivert bij het kijken richting top.
De gletsjer die eerst vlak was wordt nu steiler. Jaap loopt goed op de stijgijzers en volgt ook goed aan het touw. Hij moet nu mijn tempo wel proberen te volgen. Ik probeer door een laag tempo aan te houden zo min mogelijk te moeten stoppen. Zigzag gaan we de steile gletsjer omhoog. Dan komt er een vlakker gedeelte. Jaap wil altijd pauzeren, maar daar kan ik niet aan toegeven. Als we nu niet doorlopen krijgen we de namiddagzon straks pal op de gletsjer. Als we dan niet boven zijn moeten we omdraaien.
We gaan door een diepe verzakking in de gletsjer. Hier is een breuk met een smalle sneeuwbrug over een twee meter brede spleet. De andere kant van deze sneeuwbrug komt niet op een spoor uit, maar loopt tegen een drie meter hoge gletsjerbreuk dood. Loodrecht is hier de gletsjer verzakt. Op ongeveer anderhalve meter is een richel van twintig centimeter breedte waarlangs we vijf meter naar links moeten treverseren. Daar kunnen we terug via het oude spoor omhoog. De oorspronkelijke sneeuwbrug die hier de verbinding vormde is er niet meer, en onze sneeuwbrug ziet er ook niet erg fameus uit. Ik zeg tegen jaap dat we even pauzeren voordat we deze passage nemen. Hij vindt dit een geweldig idee. Ik heb even nodig om een alternatieve afdalingsroute te vinden indien de sneuwbrug ons wel laat oversteken, maar ons deze namiddag niet meer wil laten terugkeren. Helemaal rechts onder de wand van de Klein Doldenhorn is de breuk in de gletsjer smaller. Hier kunnen we bij het afdalen wel er overheen springen. We kunnen dus in elk geval terug omlaag, dan gaan we nu ons geluk met de sneeuwbrug proberen. Jaap luistert prima. Zonder zeuren zekert hij mij zoals het hoort bij het passeren van deze passage. Wanneer ik boven ben kan hij nakomen. Hij klimt zeker en snel. Het is net alsof hij het beter doet naarmate het moeilijker is.
Na deze sleutelpassage te zijn gepasseerd moeten we door steile firn uit deze gletsjerbreuk omhoog klimmen. Wanneer ik achterom kijk, en Jaap in deze sprookjesachtig mooie omgeving in mijn spoor omhoog zie klimmen, voel ik me de gelukkigste mens van de wereld. Hoe Jaap zich nu voelt weet ik niet. Ik denk dat hij zelf niet goed weet wat er allemaal met hem gebeurd. Deze ervaring is voor hem op vele gebieden grensverleggend.
Nog een stukje met de punten in het ijs en we komen op een vlakker gedeelte naar het zadel tussen Doldenhorn en Klein Doldenhorn. Hier op dit zadel maken we onze laatste pauze. We zien hoe de firnflank omhoog gaat richting top. Niks lijkt ons nu nog de top te kunnen ontnemen. Hoewel van hieruit niet te zien, verwacht ik toch een scherpe topgraat. Een mooie scherpe sneeuwgraat tot de top. Ik vraag me alleen af hoe Jaap hierop gaat reageren. Ik zeg er meer niks over, hij is nu al ver aan het einde van zijn latijn.
Na dertig minuten pauze gaan we door. De firnflank geeft weinig problemen, maar wanneer Jaap mij de topgraat op moet volgen beginnen de problemen. Hij stopt en zegt: AIk ga niet verder. Ik blijf hier, dat is mij veel te smal.@ Wanneer ik hier niet van wil horen ziet hij donkere wolken uit het Gasterntal opkomen. AKijk eens dat weer! Ik ga niet verder. Laten we omdraaien?@ Ik weet dat deze wolken geen gevaar betekenen, alleen bederven ze ons uitzicht naar het oosten en noord-oosten. We gaan door, Jaap moet mee, en om 14.00 uur zijn we op de top. We gaan zitten en wachten wat op het verwaaien van de wolken en genieten van het schitterende uitzicht. Diep beneden ons ligt de Oeschienensee, en nog dieper het Kandertal.
Om 14.25 uur beginnen we aan de afdaling. Jaap gaat voorop. Heel voorzichtig gaat hij over de topgraat naar beneden. Het is een schitterend uitzicht. Wanneer we de topgraat achter ons hebben gelaten verloopt de afdeling heel vlot. De sneeuw wordt wel steeds zachter. Gelukkig komen we zonder veel problemen door de gletsjerbreuk en over de sneeuwbrug. Nu is mijn laatste stukje zorg voorbij. Nu hoeven we alleen nog maar over de sneeuwflank af te dalen. Omdat het in de middagzon zo bloedheet is heb ik mijn handschoenen uitgetrokken, en loop ik in een t-shirt. Doordat de sneeuw voortdurend onder mijn schoenen blijft plakken zorgt dit steeds weer voor kleine glijpartijen. Een keer ga ik zelfs volledig onderuit en glij ik enkele meters naar beneden. Stijgijzers uit de sneeuw houden, op de buik draaien en de pickelrem zorgen voor een snel einde aan dit sneeuwballet. Wel hebben mijn onbeschermde handen en armen iets van hun huid op de berg achtergelaten. Amper zichtbaar, maar goed voelbaar. De eerste lessen blijven altijd gelden. Ook wanneer het allemaal gemakkelijk is.
Wanneer we de gletsjer achter ons laten begint de afdaling door het puin. Voor Jaap is dit een echte martelgang. Heel, héééééél langzaam komt hij naar beneden. Wanneer we het laatste steile sneeuwveld zijn overgestoken komt de afdaling door het losse puin. Jaap ontdekt nu wat Ashut@ wil zeggen. In deze glijdende schuivende puin van stenen, gruis en losse rotsblokken ligt werkelijk geen steen vast. Met als gevolg dat elke voetstap die je plaatst een mini-aardverschuiving veroorzaakt. Het voortdurende corrigeren van je gewicht om niet onderuit te gaan is erg vermoeiend. Afdalen is ook niet alles. Jaap gaat steeds langzamer. Dan komen we een man tegen die vanuit de Doldenhornhütte kwam kijken hoe de route naar de gletsjer verloopt. Hij wilde morgen met een vriend de Doldenhorn beklimmen. Terwijl Jaap verder naar beneden gaat blijf ik op mijn gemak nog een hele tijd met de man kletsen. Jaap haal ik immers toch zo weer in. Wanneer ik na een poosje weer verder ga blijkt Jaap inderdaad niet ver voor mij te lopen. Ik passeer hem en loop verder naar de splitsing van het pad. Links naar de Doldenhornhütte en rechts naar de Frundenhütte. Bij de splitsing ga ik zitten en wacht op Jaap. Wat gaan we doen? Hoe kapot is hij? Door naar de Fründenhütte of terug naar de Doldenhornhütte? Het duurt een hele tijd eer Jaap er aankomt. De keuze is snel gemaakt, we gaan naar de Fründenhütte.
Wanneer we rechtsaf het pad volgen blijkt er al heel snel geen sprake meer van een pad te zijn. In het losse puin en de grote rotsblokken is er geen pad te bespeuren. We blijven op gelijke hoogte en volgen de rode markeringen die we her en der op een steen zien. We komen over de kam van een morene en moeten verder omlaag. Hier schuift werkelijk alles. De route is erg onduidelijk, en het is al laat. We weten dat de route moeilijk te vinden is omdat de markering slecht is en er geen pad te onderschijden is. Vanaf dit punt zouden we de route moeten kunnen zien. Helaas, we zien van alles, maar geen rode punten. Het is laat, Jaap zit er volledig door, de route is niet te zien. Er is maar een goede beslissing: door het puin terug omhoog naar de morenekam en terug naar de Doldenhornhütte. Omdraaien op een veredelde wandelroute; is dit geen afgang? Nee, dit is verstandig.
Wanneer we de splitsing terug bereikt hebben passert ons de man die de route naar de Doldenhorn was gaan verkennen. Zonder zware rugzak en met twee skistokken daalt hij razendsnel en zo fit als een hoentje af naar de hut. Jaap daarentegen gaat stap voor stap en kreun na kreun als een kreupele omlaag. Geregeld gaat hij door vermoeidheid geveld onderuit. Geregeld hoor ik zijn gevloek en getier wanneer hij weer een keer op zijn gat is gevallen. Ik blijf tegen hem aanpraten alsof dat iets zou helpen. Wanneer we weer over een heuveltje heen zijn ziet hij dat er nog een volgende heuvel komt. Het scheelt niet veel of hij gaat zitten. Zijn gejammer en geklaag maakt mij langzaam ziek. Wanneer ik vertraag om hem niet alleen achter te laten is het net alsof hij nog meer vertraagt. Wanneer ik op hem wacht lijkt hij nog langzamer te lopen. Dan passeren we de laatste heuvelrug en zien in de verte de hut liggen. Wanneer Jaap ziet hoe ver het nog is krijgt hij de tranen in de ogen en ziet hij het helemaal niet meer zitten. Ik probeer hem wat meer tempo te laten maken. Het zal nu snel donker worden. Ik loop nu wat sneller door in de hoop dat hij daardoor ook het tempo wat zal opvoeren. Het enige resultaat is gejammer, geklaag en gevloek. Alsof dat er iets aan zou veranderen. Wanneer hij nog langzamer volgt roep ik hem toe dat ik doorloop naar de hut. Het wordt nu echt donker en ik heb geen zin om nu nog mijn lampje uit mijn rugzak te moeten halen. De batterij is immers zo goed als leeg, en in het verwisselen daarvan had ik nu echt geen zin meer. Mijn humeur was door het gezeur van Jaap ook al danig verpest. Dit laatste stuk naar de hut zou hij, desnoods kruipend, in zijn eentje moeten afleggen. Ik liep in een stevig tempo door naar de hut.
Niet veel later, maar wel al in het donker, arriveerde ik bij de hut. Ik was niet doodop, maar het was toch een pittige tocht geweest. Buiten voor de hut ging ik op een bankje zitten en mijn rugzak reorganiseren. Het touw en de gordel met klimspullen opruimen en alles weer netjes klaarmaken voor morgen. Na een poosje hoor ik Jaap roepen: APap, .............., pap, ............., Geurt, ....................................., Geurt, .................................., pap,...................................@ Ik roep terug; AJa Jaap, wat is er?@. AKom me helpen, ik kan niet meer. Waar moet ik heen?@. AHierheen Jaap, deze kant uit!@. Jaap: AKom me helpen, ik kan niet meer!@. AIk kan niet komen Jaap, kom maar, het is nu niet ver meer@. Ik hoor niks meer. Aan mijn stem kon hij wel horen dat ik zeker niet zou komen helpen. Het roepen stopte, en hij kwam verder richting hut.
Even later stond hij voor me. Hij was doodmoe, stik kapot. Hij deed de rugzak af en ging zitten. Hij wilde alleen maar wat eten en slapen. Niets meer hoeven te doen. Het laatste stuk had hij gehalucineerd. Grote rotsblokken zag hij voor huisjes aan. Hij kon zich van huisjes echter niks meer herrinneren en was maar als een zombie over het pad verder gelopen. Uiteindelijk zag hij het licht van de hut en was beginnen te roepen..
Ik had inmiddels mijn spullen al weer gereorganiseerd en hielp Jaap zodat we snel aan tafel konden. We kregen nog warm eten, maar Jaap kreeg bijna niks meer binnen. Bij de eerste hap die hij van de hete soep nam deed het hem ontzettend pijn aan zijn verbrand gehemelte. Hij had op de gletsjer met zijn mond open gelopen en zijn gehemelte verbrand. Het scheelde niet veel of hij viel met zijn gezicht voorover in het eten. Hij was helemaal leeg en kon allen nog maar gaan slapen. Ik was ook moe. Het was al met al toch een flinke tocht geweest.
Het is 15.00 uur wanneer Jaap, mijn zoon van zestien, en ik we in Kandersteg aankomen. We parkeren in het centrum en lopen eerst een keer door het dorp, en ik koop nog twee SAC-berggidsjes. We hebben inmiddels ons eerste doel al bepaald; de Doldenhorn. Een prachtige berg van 3.643 m hoogte die ik bij het passeren van Kandersteg al vaak heb zien liggen. Dit is een van de bergen de op mijn Averlanglijstje@ staan. Het is wel een lange klim, maar technisch niet moeilijk. Bovendien is het een prima tocht voor Jaap om eens met klimmen in sneeuw en ijs kennis te maken. Tot nu toe heeft hij alleen nog maar op de klimmuur en in de Ardennen geklommen. Op een gletsjer lopen met stijgijzers heeft met rotsklimmen op wrijvingschoentjes net zo weinig te maken als paardrijden met fietsen. De gletsjer waarover we de Doldenhorn gaan beklimmen heeft een moeilijke passage, maar is wel heel veilig. Omdat we maar met zijn tweeen zijn kunnen we geen tocht maken over een gletsjer waar een grote kans op dichtgesneeuwde spleten bestaat. Al met al lijkt mij dit dus een goede berg voor Jaap.
We rijden het weggetje richting Oeschinensee op, en parkeren de wagen. Dan alles uitladen, sorteren, rugzakken inpakken en de rest weer inladen. Om 16.50 uur is het zo ver, we vertrekken richting Doldenhornhutte. We steken de rivier over en komen op het normale pad. Hier staat een bordje ADoldenhornhutte 2 uur 20 min.@ Jaap start snel. Ik vraag me af hoe lang hij dit tempo zal weten vol te houden. Na ongeveer 10 minuten lopen, wanneer Jaap omhoog kijkt naar de hut, zegt hij: AOh my God! Hoe komen we daar ooit?@ Na 20 minuten gaat zijn tempo al omlaag. Een aantal keren moet ik ruim 10 minuten op hem wachten. Het laatste uur loop ik door naar de hut. Ik wil niet te laat komen voor het eten. Om 18.50 uur kom ik aan bij de hut. Jaap komt 20 minuten later aan. Hij heeft dus gelopen volgens het bordje.
De Doldenhornhutte is een kleine gezellige hut. Hij ligt net op de boomgrens, en heeft een prachtig uitzicht over het dal. De hut zit vol met een paar Engelse jeugdgroepen, maar voor twee personen is er nog wel plaats. We gaan buiten op het terras zitten en eten wat. Ik lees wat over de beklimming van morgen en bestudeer de route op de kaart. We kunnen de Doldenhorn weer over de normaalroute afdalen en dan de route naar de Frundenhutte opnemen. Dan kan de volgende berg het Frundenhorn zijn.
De huttenwirt vindt het merkbaar leuk weer een Aechte@ klimmers in zijn hut te hebben. Wanneer we het hutteboek invullen blijkt dat wij de eersten in meer dan een week zijn, die voor Aeen berg@ en niet alleen een Ahuttenbesuch@ naar boven zijn gekomen. Hiermee weten we dus ook dat we morgen niet op een goed spoor moeten rekenen. Het advies van de huttenwirth is: 3.00 uur opstaan en 3.30 uur vertrekken. Hij wijst mij hoe het licht werkt en waar morgen ons ontbijt zal staan. Om 22.00 uur gaan we naar bed.
Vrijdag 22.08
We staan om 3.00 uur op. Ik heb goed geslapen, maar van Jaap weet ik het nog niet zo. Hij kijkt tegen de tocht van vandaag op als tegen een berg. Hij denkt nog steeds dat de moeilijkheid is om die berg te overwinnen. Hij ziet nog niet dat hij het zelf is die de grootste hindernis op weg naar de top vormt. Ik hoop dat ik hem kan laten ervaren dat de grootste overwing er een is die je op jezelf maakt. Je zelfvertrouwen groeit, je verlegt je grenzen.
Het ontbijt staat klaar. We eten zo ongeveer alles op en zijn voor 4.00 uur vertrokken. Elk half uur wil Jaap pauzeren. Hij loopt langzaam. Zijn zelfvertrouwen is zo gering en de schrik voor het afzien is zo groot dat hij liefst nu al zou omdraaien. Ik laat hem voelen dat hij er zo goedkoop niet vanaf komt. Wanneer ik een keer een half uurtje stevig doorloop, moet ik twintig minuten op hem wachten. We gaan omhoog Azum Spitzen Stein@. Dit is een vreselijk vervelend stuk; allemaal puin (ASchut@), losse stenen en gruis. Alles schuift hier naar beneden. Niks geeft hier enig houvast. Alleen maar puin en rotzooi. Het laatste stuk naar de gletsjer bestaat uit een passage door een rotsband en een traverse. Hier hangen wel kabels, maar doordat de rots zo slecht is dat hij voortdurend afbrokkelt hangt ongeveer de helft van de kabels los. Niet vallen is dus de boodschap.
Het is tegen tien uur wanneer we het puin verlaten en de gletsjer op kunnen. Stijgijzers onder binden, inbinden aan het touw, en verder. Doordat we over de westelijke flank van de berg omhoog gaan komt nu voor ons pas de zon over de rand van de berg. We maken een pauze in het heerlijke ochtendzonnetje. Het uitzicht is geweldig. Ver in de diepte beneden ons ligt Kandersteg, de plaats waar we gisteren in de late namiddag zijn vertrokken. Jaap geniet van hetgeen hij tot hiertoe gepresteerd heeft maar hij huivert bij het kijken richting top.
De gletsjer die eerst vlak was wordt nu steiler. Jaap loopt goed op de stijgijzers en volgt ook goed aan het touw. Hij moet nu mijn tempo wel proberen te volgen. Ik probeer door een laag tempo aan te houden zo min mogelijk te moeten stoppen. Zigzag gaan we de steile gletsjer omhoog. Dan komt er een vlakker gedeelte. Jaap wil altijd pauzeren, maar daar kan ik niet aan toegeven. Als we nu niet doorlopen krijgen we de namiddagzon straks pal op de gletsjer. Als we dan niet boven zijn moeten we omdraaien.
We gaan door een diepe verzakking in de gletsjer. Hier is een breuk met een smalle sneeuwbrug over een twee meter brede spleet. De andere kant van deze sneeuwbrug komt niet op een spoor uit, maar loopt tegen een drie meter hoge gletsjerbreuk dood. Loodrecht is hier de gletsjer verzakt. Op ongeveer anderhalve meter is een richel van twintig centimeter breedte waarlangs we vijf meter naar links moeten treverseren. Daar kunnen we terug via het oude spoor omhoog. De oorspronkelijke sneeuwbrug die hier de verbinding vormde is er niet meer, en onze sneeuwbrug ziet er ook niet erg fameus uit. Ik zeg tegen jaap dat we even pauzeren voordat we deze passage nemen. Hij vindt dit een geweldig idee. Ik heb even nodig om een alternatieve afdalingsroute te vinden indien de sneuwbrug ons wel laat oversteken, maar ons deze namiddag niet meer wil laten terugkeren. Helemaal rechts onder de wand van de Klein Doldenhorn is de breuk in de gletsjer smaller. Hier kunnen we bij het afdalen wel er overheen springen. We kunnen dus in elk geval terug omlaag, dan gaan we nu ons geluk met de sneeuwbrug proberen. Jaap luistert prima. Zonder zeuren zekert hij mij zoals het hoort bij het passeren van deze passage. Wanneer ik boven ben kan hij nakomen. Hij klimt zeker en snel. Het is net alsof hij het beter doet naarmate het moeilijker is.
Na deze sleutelpassage te zijn gepasseerd moeten we door steile firn uit deze gletsjerbreuk omhoog klimmen. Wanneer ik achterom kijk, en Jaap in deze sprookjesachtig mooie omgeving in mijn spoor omhoog zie klimmen, voel ik me de gelukkigste mens van de wereld. Hoe Jaap zich nu voelt weet ik niet. Ik denk dat hij zelf niet goed weet wat er allemaal met hem gebeurd. Deze ervaring is voor hem op vele gebieden grensverleggend.
Nog een stukje met de punten in het ijs en we komen op een vlakker gedeelte naar het zadel tussen Doldenhorn en Klein Doldenhorn. Hier op dit zadel maken we onze laatste pauze. We zien hoe de firnflank omhoog gaat richting top. Niks lijkt ons nu nog de top te kunnen ontnemen. Hoewel van hieruit niet te zien, verwacht ik toch een scherpe topgraat. Een mooie scherpe sneeuwgraat tot de top. Ik vraag me alleen af hoe Jaap hierop gaat reageren. Ik zeg er meer niks over, hij is nu al ver aan het einde van zijn latijn.
Na dertig minuten pauze gaan we door. De firnflank geeft weinig problemen, maar wanneer Jaap mij de topgraat op moet volgen beginnen de problemen. Hij stopt en zegt: AIk ga niet verder. Ik blijf hier, dat is mij veel te smal.@ Wanneer ik hier niet van wil horen ziet hij donkere wolken uit het Gasterntal opkomen. AKijk eens dat weer! Ik ga niet verder. Laten we omdraaien?@ Ik weet dat deze wolken geen gevaar betekenen, alleen bederven ze ons uitzicht naar het oosten en noord-oosten. We gaan door, Jaap moet mee, en om 14.00 uur zijn we op de top. We gaan zitten en wachten wat op het verwaaien van de wolken en genieten van het schitterende uitzicht. Diep beneden ons ligt de Oeschienensee, en nog dieper het Kandertal.
Om 14.25 uur beginnen we aan de afdaling. Jaap gaat voorop. Heel voorzichtig gaat hij over de topgraat naar beneden. Het is een schitterend uitzicht. Wanneer we de topgraat achter ons hebben gelaten verloopt de afdeling heel vlot. De sneeuw wordt wel steeds zachter. Gelukkig komen we zonder veel problemen door de gletsjerbreuk en over de sneeuwbrug. Nu is mijn laatste stukje zorg voorbij. Nu hoeven we alleen nog maar over de sneeuwflank af te dalen. Omdat het in de middagzon zo bloedheet is heb ik mijn handschoenen uitgetrokken, en loop ik in een t-shirt. Doordat de sneeuw voortdurend onder mijn schoenen blijft plakken zorgt dit steeds weer voor kleine glijpartijen. Een keer ga ik zelfs volledig onderuit en glij ik enkele meters naar beneden. Stijgijzers uit de sneeuw houden, op de buik draaien en de pickelrem zorgen voor een snel einde aan dit sneeuwballet. Wel hebben mijn onbeschermde handen en armen iets van hun huid op de berg achtergelaten. Amper zichtbaar, maar goed voelbaar. De eerste lessen blijven altijd gelden. Ook wanneer het allemaal gemakkelijk is.
Wanneer we de gletsjer achter ons laten begint de afdaling door het puin. Voor Jaap is dit een echte martelgang. Heel, héééééél langzaam komt hij naar beneden. Wanneer we het laatste steile sneeuwveld zijn overgestoken komt de afdaling door het losse puin. Jaap ontdekt nu wat Ashut@ wil zeggen. In deze glijdende schuivende puin van stenen, gruis en losse rotsblokken ligt werkelijk geen steen vast. Met als gevolg dat elke voetstap die je plaatst een mini-aardverschuiving veroorzaakt. Het voortdurende corrigeren van je gewicht om niet onderuit te gaan is erg vermoeiend. Afdalen is ook niet alles. Jaap gaat steeds langzamer. Dan komen we een man tegen die vanuit de Doldenhornhütte kwam kijken hoe de route naar de gletsjer verloopt. Hij wilde morgen met een vriend de Doldenhorn beklimmen. Terwijl Jaap verder naar beneden gaat blijf ik op mijn gemak nog een hele tijd met de man kletsen. Jaap haal ik immers toch zo weer in. Wanneer ik na een poosje weer verder ga blijkt Jaap inderdaad niet ver voor mij te lopen. Ik passeer hem en loop verder naar de splitsing van het pad. Links naar de Doldenhornhütte en rechts naar de Frundenhütte. Bij de splitsing ga ik zitten en wacht op Jaap. Wat gaan we doen? Hoe kapot is hij? Door naar de Fründenhütte of terug naar de Doldenhornhütte? Het duurt een hele tijd eer Jaap er aankomt. De keuze is snel gemaakt, we gaan naar de Fründenhütte.
Wanneer we rechtsaf het pad volgen blijkt er al heel snel geen sprake meer van een pad te zijn. In het losse puin en de grote rotsblokken is er geen pad te bespeuren. We blijven op gelijke hoogte en volgen de rode markeringen die we her en der op een steen zien. We komen over de kam van een morene en moeten verder omlaag. Hier schuift werkelijk alles. De route is erg onduidelijk, en het is al laat. We weten dat de route moeilijk te vinden is omdat de markering slecht is en er geen pad te onderschijden is. Vanaf dit punt zouden we de route moeten kunnen zien. Helaas, we zien van alles, maar geen rode punten. Het is laat, Jaap zit er volledig door, de route is niet te zien. Er is maar een goede beslissing: door het puin terug omhoog naar de morenekam en terug naar de Doldenhornhütte. Omdraaien op een veredelde wandelroute; is dit geen afgang? Nee, dit is verstandig.
Wanneer we de splitsing terug bereikt hebben passert ons de man die de route naar de Doldenhorn was gaan verkennen. Zonder zware rugzak en met twee skistokken daalt hij razendsnel en zo fit als een hoentje af naar de hut. Jaap daarentegen gaat stap voor stap en kreun na kreun als een kreupele omlaag. Geregeld gaat hij door vermoeidheid geveld onderuit. Geregeld hoor ik zijn gevloek en getier wanneer hij weer een keer op zijn gat is gevallen. Ik blijf tegen hem aanpraten alsof dat iets zou helpen. Wanneer we weer over een heuveltje heen zijn ziet hij dat er nog een volgende heuvel komt. Het scheelt niet veel of hij gaat zitten. Zijn gejammer en geklaag maakt mij langzaam ziek. Wanneer ik vertraag om hem niet alleen achter te laten is het net alsof hij nog meer vertraagt. Wanneer ik op hem wacht lijkt hij nog langzamer te lopen. Dan passeren we de laatste heuvelrug en zien in de verte de hut liggen. Wanneer Jaap ziet hoe ver het nog is krijgt hij de tranen in de ogen en ziet hij het helemaal niet meer zitten. Ik probeer hem wat meer tempo te laten maken. Het zal nu snel donker worden. Ik loop nu wat sneller door in de hoop dat hij daardoor ook het tempo wat zal opvoeren. Het enige resultaat is gejammer, geklaag en gevloek. Alsof dat er iets aan zou veranderen. Wanneer hij nog langzamer volgt roep ik hem toe dat ik doorloop naar de hut. Het wordt nu echt donker en ik heb geen zin om nu nog mijn lampje uit mijn rugzak te moeten halen. De batterij is immers zo goed als leeg, en in het verwisselen daarvan had ik nu echt geen zin meer. Mijn humeur was door het gezeur van Jaap ook al danig verpest. Dit laatste stuk naar de hut zou hij, desnoods kruipend, in zijn eentje moeten afleggen. Ik liep in een stevig tempo door naar de hut.
Niet veel later, maar wel al in het donker, arriveerde ik bij de hut. Ik was niet doodop, maar het was toch een pittige tocht geweest. Buiten voor de hut ging ik op een bankje zitten en mijn rugzak reorganiseren. Het touw en de gordel met klimspullen opruimen en alles weer netjes klaarmaken voor morgen. Na een poosje hoor ik Jaap roepen: APap, .............., pap, ............., Geurt, ....................................., Geurt, .................................., pap,...................................@ Ik roep terug; AJa Jaap, wat is er?@. AKom me helpen, ik kan niet meer. Waar moet ik heen?@. AHierheen Jaap, deze kant uit!@. Jaap: AKom me helpen, ik kan niet meer!@. AIk kan niet komen Jaap, kom maar, het is nu niet ver meer@. Ik hoor niks meer. Aan mijn stem kon hij wel horen dat ik zeker niet zou komen helpen. Het roepen stopte, en hij kwam verder richting hut.
Even later stond hij voor me. Hij was doodmoe, stik kapot. Hij deed de rugzak af en ging zitten. Hij wilde alleen maar wat eten en slapen. Niets meer hoeven te doen. Het laatste stuk had hij gehalucineerd. Grote rotsblokken zag hij voor huisjes aan. Hij kon zich van huisjes echter niks meer herrinneren en was maar als een zombie over het pad verder gelopen. Uiteindelijk zag hij het licht van de hut en was beginnen te roepen..
Ik had inmiddels mijn spullen al weer gereorganiseerd en hielp Jaap zodat we snel aan tafel konden. We kregen nog warm eten, maar Jaap kreeg bijna niks meer binnen. Bij de eerste hap die hij van de hete soep nam deed het hem ontzettend pijn aan zijn verbrand gehemelte. Hij had op de gletsjer met zijn mond open gelopen en zijn gehemelte verbrand. Het scheelde niet veel of hij viel met zijn gezicht voorover in het eten. Hij was helemaal leeg en kon allen nog maar gaan slapen. Ik was ook moe. Het was al met al toch een flinke tocht geweest.